4. De verklaring van een der tot de Landmeetkunde benoodigde werktuigen en van de wijze om het zelve op het terrein te gebruiken 5. De kennis der wetten en reglementen welke thans van kracht zijn, nopens de afpalingen en begren zing der grondeigendommen enz. enz. Vergelijken we deze eisen met de inhoud van boeken van Sems en Dou uit het begin van de 17e eeuw, dan is er in die tweehonderd jaar maar weinig bijgekomen. Kijken we aan de andere kant naar de exameneisen voor H.T.S. en T.H. ingenieurs in onze tijd dan is deafstand, wetenschappelijkgezien,enorm. Des te meer respect krijg je voor de prestaties van onze voorgangers wanneer je de kaarten uit die tijd bekijkt en heb je het gevoel dat ook toen nog het landmeten meer een kunst dan een kunde was. Opvallend is verder dat de landmeter in 1825 niets behoefde te weten over het waterpassen, de examen eisen zijn duidelijk gericht op kadastrale werkzaam heden en daar behoorde hoogtemeten niet bij. Men ziet dat er een veelheid van aspecten, verband houdend met de historie van ons vak bestudeerd kan worden en dat er nog veel navorsingen nodig zijn voor wij in Nederland in staat zijn een overzicht te geven van het werk van de landmeter in onze pro vincies dat vergelijkbaar is met de studie van onze Belgische collega's Mosselmans en Schonaerts, waarover hiervoor al iets gezegd is. Het wordt tijd dat er ook in ons land een studiegroep wordt opgericht, die zich bezig houdt met de ge schiedenis van de Nederlandse landmeetkunde, ik schrijf met opzet Nederlandse landmeetkunde en niet landmeetkunde in Nederland omdat ook in het buitenland Nederlandse landmeters actief zijn ge weest. In de eerste plaats eeuwen lang in onze vroe gere koloniën, maar ook in andere landen waar zij bezig zijn geweest bij stedebouw, drooglegging e.d. Wat is er voor het oprichten van zo'n studiegroep nodig? In de eerste plaats een groep enthousiaste mensen met grote belangstelling voor het verleden van ons vakgebied in de ruimste zin van het woord, die bereid zijn ook in hun vrije tijd zich hiermede bezig te houden. In de tweede plaats een actieve medewerking van landmeetkundige diensten en instellingen. Vervolgens een overkoepelend orgaan, zoals b.v. de Rijkscommissie voor Geodesie, onder wiens „vleu gels" deze groep werkzaam zal zijn. Naar mijn me ning moeten we voorkomen dat deze studiegroep gaat behoren tot één bepaalde „club". Belangstel lenden uit alle lagen van de geodetische beroepsbe volking moeten lid van deze studiegroep kunnen worden. Verder zullen er ook financiële regelingen getroffen moeten worden, men kan en mag niet verwachten dat de leden van de studiegroep alle kosten zelf be talen. Maar het allerbelangrijkste blijft het eerst genoemde punteen groep enthousiaste mensen. Is die eenmaal bij elkaar dan komt de rest ook wel in orde. Tenein de hiertoe een aanzet te geven stel ik voor dat be langstellenden zich met mij in verbinding stellen (schriftelijk aan het adres Afdeling Geodesie, Thijs- seweg 11, Delft óf telefonisch 015-782587). Hopelijk komen er voldoende reacties en kan er op niet al te lange termijn een oriënterende bijeenkomst belegd worden met alle geïnteresseerden. Literatuur 1. Ed Taverne. In 't land van belofte, in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680. Gary Schwartz, Maarssen 1978. 2. Zie ook het artikel „Wie had het voor het zeggen bij de uitbouw van Amsterdam" van Geert Bekaert in ,De Tijd" van 13 april 1979, waarin het boek van Taverne be sproken wordt. 3. Eilanden en Waarden in kaart en beeld. Tentoonstellings catalogus Maritiem Museum „Prins Hendrik", Rotter dam. 4. S. J. Fockema Andreae en B. van 't Hoff. De Geschie denis der Kartografie van Nederland. Martinus Nijhoflf, 's Gravenhage 1947. 5. S. J. Fockema Andreae en C. Koeman. Kaarten en Kaarttekenaars. Fibula-van Dishoeck, Bussum le druk 1972. 6. Th. W. Harmsen. De Beknopte Lant-Meet-konst. Be schrijving van het leven ea werk van de Dordtse landme ter Mattheus van Nispen. Delftse Universitaire Pers 1978 7. P. S. Teeling. Kaartenmaken, drie eeuwen geleden. Geo- desia 1959, blz. 71-75. 8. H. F. van Riel. Pierre Ancelin, een Rotterdamse landme ter aan het einde der 17e eeuw. Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, jrg. XL (1924). 9. N. D. Haasbroek. Gemma Frisius, Tycho Brahe and Snellius and their triangulations. Rijkscommissie voor Geodesie, Delft 1968. 10. N. D. Haasbroek. Investigation of the accuracy of Krayenhoflf's triangulation (1802-1811). Rijkscommissie voor Geodesie, Delft 1972. 11. N. D. Haasbroek. Investigation of the accuracy o 82 ngt 79

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1979 | | pagina 8