Boekbespreking Ed Taverne, In 't land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680. Maarssen, Gary Schwartz, 1978, 582 biz. ISBN 90 6179 0247, Prijs f49,50. Toen ik dit proefschrift aanschafte deed ik dat voornamelijk uit een al oude stedebouwkundige interesse, misschien ook aangevuld met een nieuwsgierigheid naar wat zich in de wer kelijkheid, in afwijking van ideale schema's, afspeelt. Zoals de titel al aangeeft behandelt Taverne naast de in de zeventiende eeuw bestaande theorieën en opvattingen over de stedebouw ook hoe deze feitelijk plaats vond, en wel in een aantal Nederlandse steden. Geen reden om het boek in dit tijdschrift te bespreken, ware het niet dat bij de aanleg en uitbreiding van steden en dientengevolge ook in dit boek landmeters zo'n voorname rol speelden, niet alleen als op- meter van grenzen en uitzetter van nieuwe grenzen, maar ook als stedebouwkundige avant la lettre en als leider van een grondbedrijf. Taverne's boek is daarmee een uitstekende cor rectie op het wat eenzijdige beeld van de landmeter in het verleden, en het laat ook zien dat wat sommige geodeten nü doen heel goed te rijmen valt met wat hun collega's in het verleden uitspookten. Dat doet mij als planologisch geodeet deugd. Het boek omvat twee delen: „Het ideaal van de rechte lijn" blz. 14 t/m 109, en „De stadsuitleg in de Republiek", blz. 112 t/m 402. Verder een zeer uitgebreid notenapparaat, geraadpleegde bronnen, bibliografie, summary en index. In het eerste deel wordt de ideale stad geschetst, zoals deze in verschillende leerboeken werd besproken en zelfs in de praktijk werd gebracht bij de stichting van nieuwe steden. Centraal staat het boek van Simon Stevin„Vande oirdeningh der steden". Dit boek is gebruikt bij de in 1600 ingevoerde ingenieurs- en landmetersopleiding (in de Nederlandse taal) aan de Leidse Universiteit en heeft daarmee grote invloed ge had op het werk van de afgestudeerden. Op blz. 61-81 wordt deze opleiding uitvoerig geschetst, waarbij de auteur gebruik maakt van eerder gepubliceerde studies van Teeling. Neder landse landmeters, met als voorbeeld Johan Sems, hebben Stamkart's triangulation (1866-1881). Rijkscommissie voor Geodesie, Delft 1974. 12. P. S. Teeling. Oud Nederlandse landmeters. Geschied kundige bijdragen over Nederlandse beoefenaren der landmeetkunde. Orgaan der Vereniging van Technische Ambtenaren van het Kadaster 1949, 1950. 13. Noortje de Roy Van Zuydewijn. Verschanste Schoon heid. Een verrassende ontdekkingstocht langs historische verdedigingswerken in Nederland. P. N. van Kampen Zoon, Amsterdam 1977. 14. J. Mosselmans en R. Schonaerts. De landt-meeters van de XVIe tot de XVIIIe eeuw in onze provincies. Kon. Bibl. Albert I, Brussel 1976. 15. W. Koopmans. De landt-meeters in België. Geodesia, jan. 1979. 16. H. C. Pouls. Een historische instrumentenverzameling. Geodesia, jan. 1979. in Zweden, Noorwegen en Denemarken het geleerde in prak tijk kunnen brengen bij de stichting van nieuwe steden. Het boek geeft een aantal reprodukties van de door hen opgestelde plannen. Het tweede deel beschrijft hoe de zeventiende-eeuwse uitbrei dingen van een viertal Nederlandse steden: Amsterdam, Lei den, Utrecht en Haarlem, verliepen. Niet zonder slag of stoot: de verschillende stadsbesturen verzetten zich heftig tegen stadsuitleg, wegens de hoge kosten van een nieuwe omwalling en uit vrees voor daling van de huren in de volgepropte oude stad. Taverne geeft een goed beeld van de gevoerde discussies en maakt ook heel duidelijk dat de stad werd uitgelegd op plaatsen waar al wat stond: complete voorsteden, bidonvilles, waar al gebouwd was tegen alle voorschriften in. De Amster damse grachtengordel is dwars door deze wilde bebouwing heen getraceerd, de onteigenden kregen compensatie in de Jordaan, waar verder stedebouwkundig weinig aan gebeurde. Ook toen werd er lustig gespeculeerd, en waren er problemen met het bepalen van de schadevergoeding bij onteigening. In Leiden hebben de landmeters Jan Pietersz. Dou (van „Practijck des landmetens") en Jan Jansz. Dou verschillende uitbreidingsplannen geleverd voor deze steeds weer overvol rakende stad. De plannen worden uitgebreid beschreven (er werd zelfs gewerkt met alternatieven!), en ook de steeds weer kerende problemen met een zuinig stadsbestuur. Voor Utrecht zijn er verschillende riante plannen gemaakt, maar deze zijn al aan het begin van de uitvoering blijven ste ken. Hier was alle zin voor realiteit uit het oog verloren. Haarlem is rijk voorzien geweest met allerlei plannen voor een uitbreiding aan de noordkant van de stad. Hierbij waren de landmeters Pieter Wils, Andries van de Walle en Erasmus den Otter betrokken. Het meest doordachte en beredeneerde plan kwam evenwel van de architect Salomon de Bray, die in zijn „Bedenckingen over het uytleggen en vergrooten der stadt Haarlem" zelfs een hoofdstuk wijdde aan de technische organisatie van de stadsuitleg, met daarin een kosten-baten- analyse en een voorstel voor de kostenomslag. Het Haarlemse stadsbestuur aarzelde echter zo'n 40 jaar met de uitvoering van de plannen, tot in 1671 plotseling het werk ter hand werd genomen. De uitbreiding werd een grote mislukking: de wal len kwamen er, maar een groot deel van de bebouwing liet op zich wachten. Dat lag zeker niet aan de landmeter Erasmus den Otter, die de uitvoering leidde, grond verwierf, straten en grachten uitzette en de gronduitgifte regelde, daarbij herhaal delijk het stadsbestuur aansporend bestrating aan te leggen omdat er anders zeker geen kopers kwamen. Na de behandeling van de uitleg van Haarlem breekt het boek plotseling af. Je zou hier een nabeschouwing verwachten waarin de auteur nog even een algemeen beeld geeft van de feitelijke stadsuitleg. Maar als kunsthistoricus is hij kennelijk toch meer geïnteresseerd in de stedebouwkundige vormgeving, zoals ook blijkt uit de Engelse samenvatting. Zijn besprekin gen van de esthetische merites van de verschillende plannen spreken mij echter niet zo aan, in tegenstelling tot zijn studies over de gang van zaken. Ik kan mij niet aan de indruk ont trekken dat het onderwerp een beetje met de auteur op de loop is gegaan, dat een kunsthistorisch proefschrift het ideaal was, maar dat een meer plannings-historisch proefschrift werkelijk heid werd. Zoiets kan echter makkelijk gebeuren bij zo'n boeiend onderwerp. Dat Taverne geen landmeter is blijkt uit een rekenfout op blz. 48, waar een afstand van 1 km bij een snelheid van „20000 voet een uur gaens" in anderhalf uur wordt afgelegd. Dat zijn dan wel erg kleine voetjes. Maar deze fout wil ik iemand, zelfs een landmeter, graag vergeven als hij zo'n leer zaam en boeiend boek schrijft over plannen die dikwijls door landmeters werden opgesteld en gerealiseerd. René van der Schans ngt 79 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1979 | | pagina 9