ferentierichting waarvan het argument bekend is,
dan berekent het instrument uit argument en af
stand de coördinaten van het opgemeten punt.
Behalve de coördinaten berekent de micropro
cessor de hoogte H van het richtpunt, uitgaande
van de opgegeven hoogte van de standplaats en
de gemeten vertikale hoek. Daarbij wordt gecorri
geerd voor de aardkromming en voor de refractie
van een gemiddelde atmosfeer. Het toetsenbord
heeft naast de numerieke toetsen 0 t/m 9 een aan
tal functietoetsen waarmee de werking van de
Tachymat bestuurd kan worden. Daartoe moeten
veelal meerdere toetsen na elkaar in de juiste volg
orde worden ingedrukt. Na iedere juiste toetsin-
druk is een zoemtoon hoorbaar.
De waarnemingen worden in een buffer bewaard,
totdat de waarnemer via de toets REC de op
dracht geeft tot registratie. Deze toets is in het
midden van het toetsenbord aangebracht op een
zo laag mogelijke plaats. Dit om bij het indrukken
van deze toets een verstoring van het instrument
en daarmee van de waarnemingen te voorkomen.
2.4 De registratie
De meetgegevens kunnen worden geregistreerd op
een cassette-tape, waarop de gegevens bloksgewijs
worden weggeschreven. Ieder blok krijgt een blok-
nummer, waardoor het mogelijk is de tape voor-
en achteruit te spoelen tot een bepaald bloknum-
mer om daarna de inhoud van het blok op de
displays uit te lezen. Men kan daarna de tape
automatisch terug laten spoelen naar het laatst ge
bruikte bloknummer om hierna door te gaan met
registreren.
Het systeem kent zg. meet- en codeblokken (zie
fig. 7). Een meetblok bevat meer informatie dan
strikt noodzakelijk is. De horizontale richting
wordt tweemaal geregistreerd, terwijl horizontale
afstand en hoogteverschil te berekenen zijn uit
vertikale hoek en schuine afstand. Deze meervou
dige registratie maakt het echter mogelijk de re
gistratie afdoende te controleren, waardoor een
grote mate van betrouwbaarheid wordt verkregen.
Het in het meetblok opgenomen puntnummer kan
bij iedere meting via het toetsenbord worden inge
toetst, maar men kan dit puntnummer ook bij
iedere volgende meting automatisch met 1 laten
verhogen. Een puntnummer mag maximaal uit
7 posities bestaan.
Het codeblok dient voor de opgave van additio
nele gegevens. In dit blok kan een codegetal wor
den opgenomen, dat mag bestaan uit 2 of 3 cijfers
en twee sets informatie, ieder bestaand uit maxi
maal 7 cijfers. Verder worden in het codeblok een
aantal statusparameters, zoals al of niet ingescha
keld pendel, gebruikte eenheden en de ingestelde
atmosferische correctie en optelconstante geregi
streerd. Ook hier vindt meervoudige registratie
van de gegevens plaats.
De tape, die ongeveer 1.800 blokken kan bevatten
kan worden uitgelezen met een leesapparaat, dat
levens in staat is de tape te dupliceren.
Via dit uitleesapparaat kunnen de gegevens wor
den overgebracht naar een tafelcomputer of een
grotere computer, eventueel via een telefoonlei
ding.
3 De HP 3820 A
Evenals Wild introduceerde Hewlett Packard zijn
3820 A op het FIG-congres in Stockholm (1977).
Wat tentoongesteld werd was geen prototype,
maar een volledig werkend produktie-exemplaar.
De 3820 A (zie fig. 8) is een digitale theodoliet
met ingebouwde afstandmeter. Het instrument
heeft een aansluitplug waaraan ten behoeve van
de registratie door middel van een kabeltje de HP
3851 A Datacollector kan worden aangesloten. De
ngt 79
HP 3820A.
lil