ningswet uit 1851, nl. dat de kadastrale legger,
behoudens tegenbewijs, de eigenaren en niet
slechts belastingplichtigen, aangeeft. De problema
tiek rond de overdracht was in Venema's tijd
volop aan de orde. In 1860 had de regering
hierover een wetsontwerp ingediend; maar het
werd weer ingetrokken en in 1867 werd een
Staatscommissie ingesteld. Drie jaar later kwam
een diepgaand rapport. Maar U kent de gang van
zaken met rapporten van Staatscommissies
Al eerder waren dit soort problemen ook al aan
de orde geweest. In 1825 had de Minister van
Financiën zo ongeveer een grondboek zoals Duits
land dat thans kent, in het vooruitzicht gesteld.
De Minister van Justitie was in 1838 dan ook te
leurgesteld toen zijn collega van Financiën een
totaal ander ontwerp aan de Koning voorlegde.
Deze minister - Beelaerts van Blokland - toonde,
merkwaardigerwijze meer dan zijn collega van Jus
titie, inzicht in de betekenis van de artikelen uit
het Burgerlijk Wetboek, die handelen over leve
ring en bewaring van onroerend goed. In het „Ka
binet des Konings" op het Algemeen Rijksarchief
te Den Haag kan men hierover interessante ge
gevens aantreffen; gegevens die voorzover mij be
kend nog nauwelijks onderzocht zijn.
Zo kwam dan in 1838, in plaats van een soort
grondboek, het Algemeen Register tot stand, dat
- zoals ik reeds vermeldde - tot 1929 is bijgehou
den. Eigenlijk was dit register een verbeterde
voortzetting van het repertorium van de hypothe
caire boekhouding uit de periode 1811-1838. Het
samengaan met de kadastrale boekhouding maak
te er een meer volledig en bruikbaar instrument
van.
De stuwende persoon achter deze samensmelting
en ook achter de opbouw van het Kadaster, was
de Staatsraad Gericke; een figuur, die eveneens
een nadere studie waard is. In 1826 kreeg hij het
Kadaster onder zijn leiding; zijn bedoeling was in
1829 gereed te zijn, maar het werd 1832. In die
laatste periode zou, volgens sommige schrijvers,
de kwaliteit van het werk gedaald zijn. Er is ech
ter, voorzover mij bekend, nooit een systematisch
onderzoek naar gedaan, en bovendien meen ik be
paalde aanwijzingen te hebben gevonden, die er
op wijzen dat in deze periode juist verbeteringen
zijn aangebracht. Daartoe moet ik U eerst nog wat
verder terug in de geschiedenis van het Kadaster
voeren; en wel naar het z.g. Hollandse Kadaster
uit de periode van vóór 1811, waarover Scheffer
onlangs in het Nederlands Geodetisch Tijdschrift
een artikel schreef.
Om U een idee te geven van de kaarten uit deze
periode, is hier dankzij de medewerking van de
Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht zo'n kaart
te bezichtigen. In het Rijksarchief te Utrecht zijn
meer dan 100 van dit soort kaarten aanwezig. Ze
hebben een merkwaardige schaal: 1:2880; dat is
één duim op 20 Rijnlandse roeden. Een vast for
maat hebben deze kaarten niet; het grootste exem
plaar is 4j/2 m lang! Vaak vindt men op deze
kaarten aanduidingen over de wijze van meting en
ook wel over een soort grondslag, die bestond uit
een lange rechte lijn, waaraan andere door dwars-
lijnen verbonden waren.
Eigenlijk weten we van de gang van zaken uit die
tijd maar weinig af, terwijl er toch nog wel gege
vens over zijn. Als voorbeeld wil ik U iets vertel
len over de landmeter Slits, die blijkens een brief
uit februari 1818 in Utrecht „gearriveerd" was.
Uit de data van verzamelkaarten, van processen-
verbaal betreffende de gemeentegrenzen en van
trigonometrische berekeningen is het mogelijk een
overzicht van de prestaties van Slits tot 1829 sa
men te stellen. In de periode 1818-1832 is de
provincie in zijn geheel opgemeten en wel voor
namelijk door 3 landmeters, Slits, Zijlmans en
Vesters, mogelijk geassisteerd door enkele jonge
landmeters. Slechts enkele gemeenten zijn door
andere landmeters bewerkt.
Vanaf 1826 is een uitgebreide correspondentie uit
het archief van de Gouverneur aanwezig. De Gou
verneur was de hoogste functionaris in de provin
cie, aan wie alle ambtenaren ondergeschikt waren;
ook de ingenieur-verificateur, die op 5 december
1826 schrijft over „de weinige arbeid van Slits,
ngt 79
Spreker toonde een aantal overzichtskaarten van kadas
trale metingen in de provincie Utrecht, uitgevoerd voor
het Hollandse Kadaster, gedurende de Franse tijd en in
1818. Ook de laatste bleken niet te voldoen.
151