de opvolgende en verregaande, buitengemeene, willekeurige en nonchalante handelingen van Slits". De Gouverneur heeft echter zo zijn eigen indruk nl.Slits „schijnt met den Ingenieur-verifi cateur niet te kunnen harmoniëren". De Gouver neur acht Slits „kundig, maar onachtzaam in de voorschriften". De ingenieur-verificateur heeft echter geregeld klachten en in 1830 wordt Slits naar Friesland verplaatst. Maar hij heeft de metingsresultaten van Maarn in het logement te Rijssenburg bij Drie bergen achter slot en grendel achtergelaten. Na een geïrriteerde briefwisseling moet hij ze echter toch ter verificatie overdragen; maar met tegenzin, want hij schrijft dat de kaarten „door rondwande lingen op het terrein bij ongunstig weder hunne waarde verliezen en geen landmeter als dan voor de deugdelijkheid der zeiver kan instaan". In 1833 als het kadaster gereed is gekomen en de dienst opnieuw wordt ingericht ter bijhouding van de gegevens, krijgt Slits ondanks zijn verzoek - al thans te Utrecht - geen aanstelling. De invoering van het Kadaster is niet overal even vlot gegaan. Limburg heeft hierbij een eigen ge schiedenis gehad. De Nederlandse wetgeving werd er in 1842 van kracht, hetgeen inhield dat ge bruik gemaakt moest worden van de kadastrale aanduiding. Maar het Kadaster was nog niet klaar. In fasen kwam het gereed; het laatste deel pas ruim 2 jaar later. Er werd een noodmaatregel getroffen, die tot gevolg had dat er soms twee verschillende minuutplans van hetzelfde gebied waren. Het zou interessant zijn eens te onderzoe ken of dit nog bepaalde nadelige effecten gehad heeft. De afscheiding van België heeft soms ook gevol gen gehad voor kadastrale kaarten, zoals in Neer- itter, waar de nieuwe rijksgrens midden over het blad liep. Iedereen heeft wel eens gehoord over de vreemde situatie bij Baarle-Nassau. Het kadastrale minuut plan laat duidelijk zien hoe grillig Nederlands en Belgisch gebied door elkaar liggen. Het kadastrale perceelsnummer is sinds l/2 eeuw een bijna vanzelfsprekend hulpmiddel geworden. Toch is het leerzaam na te gaan hoe het eigen- domsonderzoek vroeger moest gebeuren. Nu wa ren er sinds de zestiende eeuw tot 1811 de z.g. re gisters van transporten en plechten (d.w.z. over drachten en hypotheken). Deze registers zijn thans bij de archiefdiensten te vinden. Het object - een huis of een stuk land - wordt in deze akten aan geduid met plaatselijke benamingen of met de namen van eigenaren of gebruikers van belenden de percelen. Men moet hiermee gewerkt hebben om te beseffen welke problemen men dan ont moet. Een speciale moeilijkheid biedt de periode 1811 tot 1832, die in veel gevallen met behulp van het z.g. eigendomsbewijs uit latere akten is te overbruggen. Wat geldt voor de eik op de kaart, geldt in veel sterker mate voor de parcellering, die vaak uit de middeleeuwen, of soms nog eerder, stamt. Er was nog geen ruilverkaveling en geen stormachtige stadsuitbreiding. De veranderingen waren in het algemeen slechts incidenteel en gering. De kadas trale minuutplans laten ons aldus vaak situaties zien, die teruggaan tot een ver verleden. Daarom kan het kadastrale kaartbeeld uit 1832 vaak zeer verhelderend werken bij allerlei studies en onderzoekingen. Sterker nog: een juist inzicht is zonder dat kaartbeeld soms praktisch onmoge lijk. Hoe b.v. oude tiendrechten, daterend uit de late middeleeuwen, maar in 1907 bij de Tiendwet afgeschaft, soms door elkaar verweven waren, is uit een beschrijving moeilijk te begrijpen. Maar in kaart gebracht, is het overzichtelijk. Bij zo'n soort onderzoek valt het tevens op dat vroeger vrijwel alle cultuurgrond belast was met dit tiendrecht. Zolang dit nog bestond was begrijpelijkerwijze de drang naar landbouwkundige verbeteringen ge ring; want naast de kosten van deze verbeteringen moest de boer ook nog jaarlijks 10% van de meer opbrengst betalen. Waar men in Duitsland en De- Spreker liet hier een aantal voorbeelden zien van vrije expressie van landmeters. Als voorbeeld behandelde spreker een onderzoek naar het huizenblok aan de zuidzijde van het Vreeburg te Utrecht. Verder toonde hij een nog bestaande eik in Oosterhout, die reeds in 1553 in een akte als plaatsaan duiding werd gebruikt. 152 ngt 79

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1979 | | pagina 8