De toekomst van het kadaster in juridisch-bestuurlijk
perspectief[l]
P. de Haan
1. Inleiding
Voorzover mij bekend is het vandaag de derde keer,
dat mij gevraagd wordt een voordracht te houden
voor uw vereniging over het kadaster. De eerste keer
gebeurde dat in N.L.F.-verband onder de titel „Fun
dament en perspectief van het kadaster" bij gelegen
heid van een studiedag over het rapport van de be
kende Staatscommissie in 1965 [2]. De tweede keer
was de titel niet minder pretentieus, want toen luidde
zij „Kadaster, landmeetkunde en maatschappij" en
betrof het een voordracht ter gelegenheid van het
85-jarig bestaan van de Vereniging op 24 oktober
1969 in Eindhoven [3]. Bescheidenheid is blijkbaar
nog steeds niet mijn deel, immers vandaag moet ik
op gezag van uw bestuur proberen mij op te werpen
tot een soort profeet over de toekomst van het ka
daster, met als enige beperking dat die alleen wordt
bezien in juridisch-bestuurlijk perspectief.
Overigens voel ik mij nu geruggesteund door een
aantal futurologen, die in april van dit jaar onder
leiding van de heer Tamminga verslag hebben uitge
bracht omtrent hun verkenningen in het beloofde
land. Blijkbaar werden in dat land behalve kadastra
le druiven ook reuzen aangetroffen. Dat zou men
tenminste kunnen afleiden uit het feit dat van hun
bevindingen alleen maar een beperkt verslag [4] is
gepubliceerd. Daarin wordt - ofschoon in het begin
het tegendeel wordt gesuggereerd - alleen maar een
zgn. trendscenario van de toekomst van het kadaster
gegeven en niet het aangekondigde en ongetwijfeld
veel interessantere doelstellingenscenario. Ver
trouwd als ik ben om met geheimen - zelfs kadastrale
geheimen - om te gaan was het mijn bedoeling ge
weest net te doen of ik het volledige interne rapport
niet gelezen had, zodat iedere mogelijke overeen
komst van mijn verhaal met dat rapport op louter
toeval zou berusten. Op de valreep werd mij echter
toegestuurd een Discussienota inzake de toekomst
van het kadaster en de rol van de geodetisch inge
nieur hierin van een K. en L.-werkgroep Toekomst
visie, waarin onverbloemd nu juist wel op het hele
rapport van de Kadasterwerkgroep Toekomstvisie
wordt ingegaan. Daarom zal ik op beide toekomst
visies nu óók maar onbeschroomd ingaan en daar
- om de verwarring compleet te maken - nog een
derde aan toevoegen, namelijk mijn eigen visie,
voorzover ik die tenminste heb. Daartoe eerst iets
over de gevolgde methode.
De scenario-methode als handvat voor wetenschap
pelijke koffledikkijkerij wordt in het verslag van de
Kadasterwerkgroep Toekomstvisie gelukkig niet
consequent gevolgd. Die methode maakt namelijk
deel uit van de systeemtheorie, een wetenschap even
modieus als de popmuziek. Zij is zelfs al doorge
drongen in mijn nieuwe leeropdracht in Delft, nu
daarin - behalve van het onroerend - goed - recht -
ook sprake is van de systeemontwikkeling van de ad
ministratieve wetgeving. Dit laatste overigens niet
beperkt tot onroerend goed en gericht op de coördi
natie en hopelijk op den duur ook codificatie van
het bestuursrecht als instrument en waarborg voor
een goed overheidsbeleid [5], Momenteel probeert
men mij in een tweetal verbanden bijna echt systeem
theoretisch te leren denken. Daardoor heb ik soms
meer het gevoel te werken aan een nieuwe in- en uit
voerwet dan aan de coördinatie van wetgeving,
planning en financiering in het algemeen. Het be
treft allereerst de Raad van Advies voor de Ruimte
lijke Ordening, die pas het advies heeft uitgebracht
over de operationele gebiedsaanwijzing [6], een
eerste complete toepassing van de systeemtheorie in
de wetgeving. Verder de Commissie Hoofdstructuur
Rijksdienst, ingesteld met het oog op de komende
kabinetsformatie, die inmiddels haar eerste rapport
[7] heeft uitgebracht onder de nostalgische titel „Zou
Thorbecke nu tevreden zijn?"
Eerlijk gezegd, denk ik van niet. Althans niet, als
hij vandaag gauw even bijgeschoold zou worden in
de systeemtheorie en dan enkel inzage zou krijgen
van het gepubliceerde Verslag van de Kadaster
werkgroep Toekomstvisie. Men leert daaruit name
lijk wèl, dat het kadaster een systeem is en wel in
hoofdzaak een informatiesysteem, maar niet hoe het
nu precies is gesteld met in-, uit- en doorvoer bij dat
systeem. Over de invoerkant wordt bijna helemaal
niet gesproken, noch trendmatig noch doelstellings
gericht. Het notariaat, waarmee het kadaster toch
één reusachtig informatiesysteem betreffende de
rechtstoestand van onroerend goed vormt, wordt
gewoon met makelaardij, bankwezen en zelfs ac
countants, op één hoop geveegd onder het hoofd
„cliënten". Over de bijhouding en de vernieuwing
170
ngt 79