De discussie werd geopend met een vraag uit makelaarskring of de term vastgoeddeskundige behalve een deskundigheid t.a.v. de grond niet ook een deskundigheid t.a.v. de opstallen suggereert. Maris ontleedde hierop het woord in twee delen: „vastgoed" roept inderdaad associaties op met een supermakelaar; „des kundige" is zoiets als een schouderklopje dat je jezelf geeft. Vervolgens ontspon zich een discussie over het woord vast goeddeskundige, waarbij als alternatieven werden genoemd vastgoedgeodeet, geodeet, geodetisch ingenieur, onroerend- goed-ingenieur. Creusen trachtte de discussie weer op de in houd terug te leiden door te stellen dat de vraag van de make laars waarschijnlijk meer betrekking had op de begrenzing van het vakgebied dan op de naamgeving. Zijn opmerking werd, naar het oordeel van de voorzitter voortreffelijk, be antwoord door Baarda die betoogde dat we als geodeet bezig zijn met informatievoorziening en planning, en dat de grond bewerkingen over het hele gebied hetzelfde zijn. Uit de mathe matische geodesie kunnen daardoor ideeën voortvloeien voor de ruimtelijke planning. Wel is het nodig te splitsen in de op leiding maar de mensen moeten wel op een bepaalde grond manier leren denken. Van der Schans vroeg even later nogmaals naar de inhoud van het vakgebied, en Boeije merkte op dat de lezingen sterk suggereerden dat de vastgoeddeskundige meer een deskundige in de breedte moest zijn dan in de diepte. Op beider vragen werd niet ingegaan, doordat de voorzitter snel overging tot punt 3 van zijn agenda. Hierbij kwamen enkele vragen van de SOKO (Snellius Overleg-Kommissie Onderwijszaken) aan de orde: 1. is deze hearing slechts bedoeld om de vastgoeddeskundige geruisloos in te voeren? 2. wie oefent druk uit tot sanering en waaruit bestaat die druk? en 3. is het forum het met de SOKO eens dat aan een brede basis moet worden vastgehouden? De vrees, dat er nu snel beslissingen genomen zouden gaan worden over de vastgoeddeskundige werd een beetje gesust door Bogaerts en De Haan. In de nogal verwarde discussie die volgde bleken Dekker en Creusen het eens/oneens te zijn over het werk van de vastgoedingenieur: de eerste stelde dat deze meer met mensen gaat werken, terwijl de tweede betoogde dat hij steeds meer ziet dat de vastgoedingenieur abstract met vastgoed gaat functioneren, en dat de opleiding daarvoor een goede basis vormt. Baarda voelde veel voor het laatste idee: dieper en daardoor breder. De Haan benadrukte het belang van begripsmatig denken. Brouwer tenslotte vroeg zich af waarom zulke radicale veranderingen in te voeren als het toch allemaal niet zoveel uitmaakt wanneer je dat kan. Van der Schans en de studenten hadden schriftelijk vragen ingediend over concurrentie door andere disciplines. Voshaar stelde daarop heel beslist, dat je niet naar potentiële concur renten moet kijken als er een gat in de markt is. De Haan en Van der Gouwe memoreerden daarna de vroegere pogingen om iets als een vastgoeddeskundige ter wereld te brengen bij een juridische faculteit. Van Wely wilde weten, of er doorstroming is vanuit hogere beroepsopleidingen, of er werkelijk de noodzaak is van een wetenschappelijke opleiding en wat het wetenschappelijk on derzoek op dit terrein moet inhouden. Van der Gouwe be vestigde nogmaals de noodzaak van een universitaire oplei ding: het HBO is gericht op de toepassing van praktische regels. Boeije wees nog op een opleiding voor onteigening bij de bestuursscholen. Deze scholen gaan nu technische mensen aantrekken omdat hun inbreng in het onderwijs nodig blijkt. Verder werd er voor de pauze nog wat gediscussieerd over het stage lopen, en het nut daarvan voor de begripsvorming. Na de pauze deelde de voorzitter mee, dat het College van Be stuur van de TH aan de afdelingsbesturen gevraagd heeft na te denken over een opleiding voor technische planologie. De Haan lichtte deze gedachte verder toe. Na de basisstudie van 2 jaar zou de student kunnen kiezen voor een opleiding tot vastgoeddeskundige of tot planologisch ingenieur. De discussie spitste zich na dit intermezzo toe op de waarde bepaling en de economie. Van Weelden vroeg, of de praktijk heeft uitgewezen dat economen niet in staat zijn tot taxatie. Van der Gouwe stelde in antwoord hierop, dat bij zijn dienst de economische afdeling niet mee doet met de taxatie. Bij het woord economie krijgt hij associaties met dikke economische handboeken (waar je niets mee kan beginnen). Hij denkt bij taxatie beslist niet aan economen. (Tussen haakjes: volgens de oorspronkelijke opzet zou waar debepaling een onderdeel vormen van de leerstoel planolo gische geodesie. Daar waren goede argumenten voor. Later is dit onderdeel om mij niet geheel duidelijke redenen naar economie toegeschoven. Ook in het leerplan van Karlsruhe, zo bleek mij bij het persklaar maken van dit stuk, worden Bodenordnung en Bewertung in één adem genoemd. En lees ook eens het artikel over „Grondmanagement" in het novembernummer van Stedebouw en Volkshuisvesting!) Als laatste vragensteller kwam student Henk de Vries aan het woord. Hij voerde een aantal bezwaren aan tegen het primaat van het economische denken en pleitte voor filoso fische reflectie in de opleiding, om inzicht te krijgen in waar mee je bezig bent. Ook vreesde hij dat de opleiding door de veelheid van benaderingen dermate vaag zou worden dat veel studenten het niet meer zouden kunnen volgen. Hij pleitte voor het overdoen van de parageodetische lijn naar civiel of bouwkunde, als enige manier om een goede opleiding te hou den met voldoende begrijpelijke diepgang. Baarda toonde grote waardering voor De Vries' optreden. Hij vond alleen diens conclusie gevaarlijkde parageodetische hoofdlijn is in de opleiding nodig om het verband te leggen tussen de techniek en de mensen. Economie is geen guldens kwestie, maar een waarderingskwestie. Er moet voor worden opgepast dat de zaken niet uit hun verband worden gerukt. Ook Maris relativeerde het belang van het economisch ele ment. Economie moet het economisch aspect belichten, niet meer. Er moet aansluiting worden gezocht bij de rest van de geodesieopleiding. Met het betoog van Maris was de discussie afgelopen. Het was tijd voor de borrel (waarbij ik gelukkig veel verstandige din gen hoorde). De vragen van De Vries en vele anderen waren daarmee niet of slechts ten dele beantwoord. Over de invulling van de vastgoeddeskundigheid, over het beroepsbeeld was nauwelijks gesproken. Maar misschien is dit een subjectieve interpretatie van uw verslaggever. De voorzitter besloot de bijeenkomst, die door zo'n honderd man werd bezocht, met de mededeling dat de niet beant woorde vragen verder in de commissie Inhoud en Programma zouden worden bekeken. René van der Schans Een naschrift ter discussie Na afloop van de hearing heb ik Henk de Vries beloofd dat ik een antwoord op zijn vragen zou schrijven. Zijn opmerkingen over de economie vind ik wel voldoende beantwoord door Baarda en Maris: economie is maar één van de manieren om de wereld te bekijken en tot een oordeel te komen. Ik zie een kwantificerende benadering zelf als een goede methode om „maat" te brengen in je beoordeling, om de factoren goed met elkaar in evenwicht te brengen. Maar je moet na deze exercitie wel afstand nemen van het resultaat en met je normale men senverstand en -gevoel de beslissing nemen. Daar leer je van, dat brengt je een bredere kijk op de dingen en bescheidenheid bij. 184 ngt 79

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1979 | | pagina 24