De Vries sneed ook nog iets anders aan: het onderbrengen
van de parageodetische lijn bij civiele techniek of bouwkunde,
om onderwijskundige redenen. Dit raakte op een of andere
manier het betoog van De Haan over de ideeën met betrekking
tot een planologisch ingenieur. De Haan ging echter niet ver
der dan de vastgoeddeskundige naast deze technisch plano
loog te stellen.
Baarda vond het idee van De Vries een gevaarlijke gedachte.
Daar ben ik het mee eens, althans vanuit het oogpunt van het
geodetisch vakgebied en onderwijs zoals we dat nu kennen,
met al zijn beperkingen en problemen. Maar vanuit de stu
dent, en vanuit de maatschappij (dat zijn wij allemaal) is het
idee, geamendeerd met de ideeën over de vastgoeddeskundige
en over de planologisch ingenieur, misschien zo gek nog niet.
Laat ik dat toelichten.
In alle betogen en discussies over de vastgoeddeskundige is
heel duidelijk de relatie met ruimtelijke planning, inrichting
en beheer benadrukt. De volledige verstrengeling met ruim
telijke veranderingsactiviteiten is mij ook heel duidelijk ge
worden in een gesprek met Dubbeld in Tilburg, nu enkele
maanden geleden. Het werk van Dubbeld en zijn afdeling is
onmisbaar maar, juist vanwege die verstrengeling, onmogelijk
als iets zelfstandigs te definiëren.
Tijdens de hearing over de vastgoeddeskundige viel me op dat
er zo weinig werd gesproken over de plaats van de landmeet
kunde, in de klassieke betekenis, in het geheel. Het kan zijn
dat men landmeetkundige kennis als een vanzelfsprekendheid
beschouwde en er daarom niet over repte. Het kan ook zijn
dat men landmeetkundige kennis niet zo belangrijk vond voor
de functies van de vastgoeddeskundige. Ik weet niet hoe dit
ligt, eenvoudig doordat er niet over functieinhouden werd
gesproken.
Alleen in de woorden van Baarda beluisterde ik een bena
drukken van de relatie tussen landmeetkundige, mathema-
tisch-geodetische kennis, en vastgoeddeskundigheid. Baarda
ziet een gemeenschappelijke noemer: informatieverwerking,
en vrijwel zeker ook dat „algemeen menselijk patroon" wat
ik zelf altijd het probleemoplossingsproces noem. Maar deze
noemer ligt ten grondslag aan alle uitvoeringsgerichte vakge
bieden en kan daarom geen argument vormen om een ge
meenschappelijke studie te hebben. Een ander punt van mo
gelijke verwantschap in denkwijze ligt in de toepassing van
kwantificerende methoden. Maar uit de gang van zaken met
betrekking tot mijn eigen vakgebied is mij niet gebleken dat
deze relatie op de Afdeling der Geodesie van groot belang
wordt geacht.
Laten we nu de mogelijkheden van een opleiding tot plano
logisch ingenieur eens in beschouwing nemen. We voegen de
planologische kennis en mankracht van civiele techniek,
bouwkunde en geodesie bij elkaar. De planologisch ingenieur
die dan met vereende krachten opgeleid gaat worden zal, ge
zien de komaf van de drie bestaande Delftse planologie-oplei
dingen zeker sterk op uitvoering, op realisatie, gericht zijn.
Voor de uitvoering is, behalve technische vaardigheid, ook de
kennis nodig die nu met de term „vastgoeddeskundigheid"
wordt aangegeven. Zonder administratief, juridisch en eco
nomisch instrumentarium begint geen enkele uitvoerings
gerichte planoloog wat. Ook civiele planologie en stedebouw-
kunde zien dat heel goed in, ze zien ook steeds meer het belang
van planologie voor en met mensen met een gezicht en een
naam, een activiteit waar wij als geodeten al zo'n lange erva
ring mee hebben en die bij de stadsvernieuwing ook zo in het
oog springt.
Als we er voor kunnen zorgen dat in zo'n planologisch-inge-
nieursopleiding voldoende praktische oefening komt in be
schrijven, ontwerpen, waardebepaling, rechtstoepassing en
management, een en ander ter voorkoming van de door Henk
de Vries terecht gevreesde abstractie, dan zie ik toch erg veel
voordelen
1. de duplicatie van onderwijs en onderzoek op civiele tech
niek, bouwkunde en geodesie, die nu hand over hand toe
neemt, wordt beëindigd. Dat spaart belastinggeld (snel
schaarser) en de zenuwen van de medewerkers: je kan je
concentreren op zaken waar je écht goed in bent.
2. het gevaar van een toch te beperkt gezichtsveld van de bij
geodesie opgeleide vastgoeddeskundigen wordt voorko
men. Hoe we ook ons best doen, we kunnen door de be
perkte mankracht en middelen op de Afdeling der Geo
desie toch nooit de studenten echt met planologie door
drenken. In één opleiding kan de verstrengeling die ik in
het werk van Dubbeld constateerde uitstekend tot haar
recht komen.
3. niet enkele mensen van geodesie, maar alle in technische
planologie afgestudeerden zullen vastgoeddeskundigheid
bezitten, zodat het schreeuwend gebrek daaraan snel zal
zijn verdwenen. Specialisatie binnen de technische-plano-
logieopleiding moet natuurlijk mogelijk zijn, zodat iemand
die niet zo voelt voor managen (wat geen schande is) zich
meer kan toeleggen op bijvoorbeeld informatievoorzie
ning. Dat gebeurt nu ook al, op alle drie de afdelingen.
Dat deze gedachten gevaarlijk zijn voor het vakgebied van de
geodesie waar we nu vertrouwd mee zijn geef ik grif toe. Rela
ties die we, vaak terecht, koesteren zullen zwakker worden
of verdwijnen. Maar ik zie de voordelen van een nieuwe op
zet, én voor de studenten, én voor de mensen waarvoor ze
gaan werken, ook heel duidelijk voor me.
VIII. INTERNATIONALER KURS FüR INGENIEUR-
VERMESSUNG 1980 AAN DE EIDGENöSSISCHE
TECHNISCHE HOCHSCHULE IN ZURICH - TEVENS
FIG-SYMPOSIUM COMMISSIES 5 EN 6
Tijd: woensdag 24 september 1980 tot woensdag
1 oktober 1980
Thema'sA. Instrumente und Datenerhebung
B. Auswertung und Interpretation
C. Hochbau, Tiefbau, technische Anlagen
D. Untertagebau
E. Gelande und Bauwerküberwachung.
Beweissicherung
Einsatz und Führung.
Aanmelding: Institut für Geodasie und Photogrammetrie,
ETH-Hönggerberg, CH - 8093 Zürich.
NIEUW BESTUUR
LANDMEETKUNDIG GEZELSCHAP SNELLIUS
Sinds I november bezit het Landmeetkundig Gezelschap
Snellius een nieuw bestuur. De samenstelling luidt als volgt:
Hiddo Velsink, voorzitter
Jan Willem Klein Poelhuis, secretaris
Rian van Delft, penningmeester
Edu Schol, commissaris
Peter Nibbelke, commissaris.
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
Geslaagd voor het examen geodetisch ingenieur op 23 nov.
1979:
A. H. J. van Antwerpen, M. C. van der Graaf, H. J. Krijnen,
H. A. Struiken en J. B. Wekker.
ngt 79
185