115 Het bewijs voor de graphische methode, dat we laten volgen, komt in wezen met dat van Bertot overeon. Onder vermijding echter van termen en be grippen uit de mechanica ontleend, hebben we bij de ontwikkeling het oog gehouden op de toepassing volgens Anweisung IX, en zijn daardoor meer uitvoerig geworden. Om de graphische methode te beprijpen, is de kennis van enkele hoofdbegrippen van de methode der kleinste quadraten een vereischtedie wij daarom zullen ver melden en welker beteekenis we zullen trachten duidelijk te maken, voor zoover dit op beknopte wijze mogelijk is Om uit een aantal metingen de waarschijnlijkste lengte eener lijngrootte eener hoekligging van een punt enz. te bepalenvordert de methode der kleinste quadraten als algemeene voorwaarde, als hoofdbegrip, waarop de geheele methode rust, dat de som der vierkanten van de verschillen (v) tusschen de ge meten- en de daaruit berekende grootheden een minimum zij. Daarbij wordt verondorstelddat de verschillen ontstaan zijn door de onvermijdelijke kleine fouten van elke metingdie dus even waarschijnlijk positief als negatief zijn. Voor de eenvoudigste gevallennl. voor de bepaling van ééne grootheid uit meerdere directe metingen, voert de algemeene voorwaarde op het arithmetisch midden. Heeft men bijv. een hoek 4 maal met dezelfde zorg Dit ter geinoetkoming aan een van eenige zijden geuit verlangen, naar aanleiding van onze eerste beschouwing over de Pruisische driehoeksmeting in afl.'l.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 119