123 Zijn in fig. 2 niet Si P en Si P, doch Si A en 8t B de met gelijke nauwkeurigheid gemeten richtingen, en moet het te bepalen punt Pi op de lijn A B liggen, dan is de waarschijnlijkste ligging niet in P (zooals allicht vermoed zou worden) doch zoodanigdat A Pi 4 Pi B want het verschil A B verdeelt zich in omgekeerde verhouding van de gewichten der visier- stalen (form. 8). Eene richting kan alleen in S, alleen in P (zie fig. 1), of wel in beide punten gemeten zijn. In het laatste geval mag men voor practische doeleinden het gewicht der richting 2 maal zoo groot nemen, als in een der eerste gevallen. Stelt men dienovereenkomstig t 1 of t 2dan vindt men als definitief gewicht voor iedere visierstraal (bij gelijke nauwkeurigheid der hoekmetingen) p=y*=_L (19) Om punt P in flg. 3 te vinden, moet dus voldaan worden aan de voorwaarde H] een minimum (20) Denkt men zich de h op een rechthoekig assenstelsel door P geprojecteerden noemt men de projectiën van Daar de y en de x gelijksoortige lineaire grootheden y, en a?„ van ht: y, en enz. dan wordt [p h ij PiHtVi -+" Pi y2 Ut -+--+- Pi x, Xi -+- Pi a>j Xi -+- of [p h A] [p y y] -t- [p x x] een minimum.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 127