144
De meetkettingen zijn van 20 en van 10 meters uit de
fabriek van Bekeer en Büdding te Arnhem.
Alle instrumenten en teekenbehoeften worden door het
gouvernement bekostigd en van gouvernementswege verstrekt.
Voor contröle worden op elk veldwerk een of twee lijnen
door een Europeesch ambtenaar nagemeten; hierbij moet de
mantri, die het terrein gemeten heeft, tegenwoordig zijn tot
opmerking van gebreken en misslagen.
De ingenieur meet eenige lijnen in elke kadastrale afdeeling
en doet aanpeilingendie hij op de minute-plans uitzet en
napast. Deze lijnen worden in rood op de minute-plans ge.
trokken en daarbij de meetcijfers gesteld.
Elke opmeter moet op het veldwerk vermelden, wanneer
het begonnen en beëindigd istevens op welke dagen hij is
verhinderd te werkenzoodat met een oogopslag de hoeveelheid
afgeleverd werk kan beoordeeld worden.
Het veldwerk geschiedt nagenoeg op schaal en wordt den
zelfden dag des avonds in inkt gezet. De schaal variëert naar
gesteldheid van het terrein van 1500 tot 14000.
Uit de voorschriften, voorkomende in de Staatsbladen 1875,
No. 183, en 1878, No. 104, kan blijken, hoe de plans en
verzamelplans worden samengesteld. (Catalogus No 19).
De inhoudsberekening geschiedt in den regel met denpolar-
planimeter; van de perceelen, die te klein of om hun vorm
daartoe minder geschikt zijnmet passer en schaalzoo
noodig na overdracht met den transformateur.
De contröle-berekening geschiedt door middel der ruiten
waarmede de détails binnen de vastgestelde percentage, als
verschil toegestaan, vereffend worden.
In 1881 werden door het personeel van het kadaster opge
meten 45 060 H. A-, bevattende 29000 perceelen of blokken.
Daarenboven werden 14500 H. A. woeste gronden op aan
vraag van particulierenzoodanig opgemetendat zij als een
bijdrage tot het nieuw kadaster kunnen worden aangemerkt.
In het geheel zijn opgemeten nagenoeg 60000 H. A., bevattende