150
601, 604, 605, 614) en die van den eigendom graphisch voor
te stellen, wordt ons duidelijk gemaakt, dat de indeeling van
den grond in rechtseenheden alles behalve eenvoudig is, en van
eene voortdurende overeenstemming tusschen het figuur op de
kaart en het werkelijke perceel geen sprake kan zijn. Want
het eerste verandert alleen in geval van openbaren overgang,
het laatste wijzigt zich ook door geheime overgangen van ge-
heele of gedeeltelijke perceelen, door grensverschuivingen en
dergelijke. Worden deze ontdekt, dan prijken de kadastrale
leggers dra met een aantal „consorten", die in werkelijkheid
dikwijls niet bestaan.
Doch laten wij den strijder voor eene rechtgeldige kaart
zelf aan het woord
(Hier volgen aanhalingen uit de blz. 81 h 88 van dit
Tijdschrift.)
Uit dit een en ander blijkt, dat de overtuiging van den
schrijver over de mogelijkheid en wenschelijkheid der invoering
van een rechtsgeldig kadaster sinds zjjn pleidooi in de Economist
(jaarg. 1881, Mei—Juli, waarvan we in nos. 609 en 610 een
overzicht gaven), nog onverzwakt is. Stond zijne poging vier
jaren geleden geïsoleerd als een sporadisch verschijnsel, thans
schijnen we in eene periode van samenwerking ter systematische
voorbereiding der toepassing van het beginsel te zijn aangeland.
Althans, waar genoemde schrijver optreedt als redacteur van
het orgaan eener deskundige vereeniging, die de ontwikkeling
van het kadaster beoogt, kan invloed op den gang van zaken
op den duur niet uitblijven, te minder, daar de vernieuwing
van het kadaster om andere redenen steeds meer noodzakelijk
schijnt te worden.
Ook zonder in de techniek van het kadaster te treden, schijnt
ons het beginsel van een rechtsgeldige kaart van een juridisch
standpunt niet zonder eenige bedenking, en komt eene gedachten-
wisseling daarover ons zeer wenschelijk voor.