161 meter. De in fig. 1 met dunne lijnen voorgestelde richtingen werden namelijk 8 maal gemeten, en die in fig. 2 voorgesteld 4 maal, (alleen die in hulppunt z tweemaal). Het punt B (fig. 1) werd bepaald door 3 buiten richtingen uit Westbroek, A en D en 3 binnenrichtingen op dezelfde punten; daarna E uit D, Vleuten, A, B en Westbroek (9 richtingen); vervolgens C uit B,EenB, en F uit B, E en A (ieder 6 richtingen) Van A k F uitgaande, zijn daarna de punten van den IVd«n rang en de hulppunlen bepaald (fig. 2). In ieder standpunt werden de richtingen op alle zichtbare punten gemeteneen paar zijn dan ook vrij wel overtollig. De volgorde van berekening hangt voor een deel af van de keuze des rekenaarsdoch het is dan niet altijd onverschillig, welke punten het eerst worden genomen. De volgorde is in fig. 2 door cijfers bij de punten aangegeven. Zoo zijn achtereenvolgens bepaaldb uit A,E,D en J1; a uit A, b en F; h uit B, G,VenE d uit D, b, A, h en E enz. Na c en e werden l, s enz. berekend, men had natuurlijk evengoed f, g en z kunnen laten voorafgaan. De punten f en werdenwegens de ongunstige snijdingen, in éene vereffening gevonden. Bij het kiezen van punten van den IVden rang werd hoofdzakelijk op de eischen der perceelmeting gelet zoodat de onderlinge afstanden het kleinst zijn in het bebouwde en sterk geparcelleerde gedeelte, of daar, waar voor polygonen (door bochtige straten) trigono metrische eindpunten vereischt werden. Het vormen van een aaneengeschakeld driehoeksnet zou door den toestand van het terrein uiterst moeielijk geweest zijn.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 167