196
De beginrichting van kol. 9 wordt dus van alle rich
tingen afgetrokken en de verschillen in kol. 10 ingevuld.
Legt men daarna de cirkels der verschillende rond-
metingen met de begin- of nulrichting P, op elkaar,
dan verkrijgt men de waarschijnlijkste waarde voor
iedere richting, door de som der verschillen tusschen
de stralen op heizelfde punt gelijk nul te maken, dus
het arithmetisch midden te nemen. Daartoe worden
de waarden uit kol. 10 in formulier 2 (blz. 186) over
genomen, en de middens in de kol: definitieve rich
tingen" gevormd. Deze vereffening berust op de meth.
d. k. q. (Jordan I 112). Het is geen vereischte, de
beginrichting tot nulrichiing te kiezen; iedere andere
richting als nulrichting voert tot hetzelfde resultaat. De
aflezingen der beginrichting tot contróle op de laatste
regel blijven buiten rekening; er wordt dus veronder
steld, dat de limbus niet meegaand" is, een euvel dat
dikwijls voorkomt, en tot constante fouten aanleiding
geeft.
Kan niet op alle punten in ééne rondmeting geviseerd
worden, dan moet een veel omslachtiger weg gevolgd
wordenom de waarschijnlijkste waarde voor iedere
richting te vinden (Anw. IX p. 101 k 106 geeft eene
benaderingsmethode; zie ook Wilski p. 53 55) die
wij hier te eerder stilzwijgend kunnen voorbijgaan,
omdat die gevallen bij punten van lagere orde in den
regel wel kunnen vermeden worden.
Als proef op de herleidingen moet in form. 1 het
midden uit de sommen van kol. 3, 4, 6 en 7 (de
laatste regel met de contróleaflezing niet meegerekend)
gelijk zijn aan de som van kol. 9 en deze verminderd