207 119 volgt in kol. 7 a 9 de middelbare fout in de afstanden tot de visierstralen nl M V [pnJ-ï) 1,5 centimeter want q (formule 3) is hier 2 omdat er twee buiten richtingen noodig zijn, om een punt te bepalen. Als voorbeeld werd die graphische bepaling aan de driehoeksmeting van Lauwerecht ontleend, in welke de visierstralen het meest uiteenloopen en die dus schijn baar het ongunstigste geval voorstelt. Met het oog op de figuur zal het dan ook allicht verwondering wekken, dat de middelbare fout slechts 1,5 centimeter bedraagt. Dit wordt echter hierdoor verklaard, dat de visierstra len, welke het meest afwijken, gericht zijn uit punten op betrekkelijk grooten afstand (A en O) en daar de gewichten omgekeerd evenredig zijn met de vierkanten der afstanden, hebben deze visierstralen geen grooten invloed op de ligging van s of op de middelbare fout. Na eenige oefening kan men in den regel zeer goed de waarschijnlijkste ligging van het punt op het oog in de figuur bepalen, vooral, als men het gewicht bij iederen visierstraal vermeldt. Zoo noodig kan men nog eene kleine correctie in de coördinaten van P aanbrengen door de proefrekening in kol. 2 k 6 van afd. V. Na de vereffening worden onder punt s in form. 5 overgenomen: de definitieve coördinaten, de azimuths (kol. 4 rood) en de log. der afstanden, (kol. 10) voor zoover deze mede berekend zijn, terwijl de azimuths onder toevoeging van 180° tevens onder de vroeger vereffende punten (zwart) worden vermeld (zie onder punt l het azimuth op s).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 215