214 sluit opgenomen, alzoo verheven tot wet: //Beschik niet over de gronden door de inlanders ontgonnen tot eigen gebruik"! Ook zonder die toevoeging tot eigen gebruik zou het toch aan geen twijfel onderhevig zijn, wat de wetgever bedoelt. Voor den aanleg van Gouvernements-aanplantingen koffie en djati kan de bevolking worden opgeroepen, maar wie is dan de ontginner? De inlander? Hij praesteert de z.g. cultuurdiensten, evenals hij in vrijen arbeid gronden ontgint voor den aanleg van particuliere landbouw-ondernemingen, maar in het eerste geval is de staat ontginner, in het tweede geval de ondernemer, en dat het inlanders zijn, die bij die ontginning het werk verrichten, zou dat een beletsel zijn voor het Gouvernement of voor den aannemer om over den ontgonnen grond te beschikken? Er zal wel niemand gevonden worden om dergelijke onzinnige beweringen te durven Btaande houden. Het Gouvernement beschikt dus niet over de gronden, die reeds ontgonnen, duB reeds dessagrond zijn. Het recht van den inlander daarop houdt het in eerej en nog meer, het kent hem ook het recht toe, zijn bezittingen uit te breiden en stelt elk daartoe in de gelegenheid, mits en wat is billijker dan dat den landheer daarin kennende. Tot voor een tiental jarén werd op die ontginningen maar een luttel toezicht gehouden. Van een beschreven titel en registratie was geen Bprake. Toen versohenen als uitvoering van art. 7 van het agrarisch besluit de ontginnings-ordonnantie van 1874 Staatsblad Jfo. 79 beginnende met: //Voor ontginning van grond behoeft de inlander eene door het bestuur verleende vergunning." (art. 1.) Dit had ten doel toezicht uit te oefenen op de ontginning van gronden, roofbouw tegen te gaan en den ontginner een zakelijk recht toe te kennen op zijn nieuw verworven

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 222