22 Maar in de 2° plaatsen hierop komt het wel voor namelijk aanwordt voorgesteld dat de notaris verplicht zou zijn »de onjuiste of onvolledige kadastrale omschrij vingen in de door hem verledene, of in zijn protocol berustende akten te verbeteren of aan te vullen in eene aan registratie en overschrijving onderworpen verklaring, waarbij hij zoo mogelijk de medewerking van partijen of belanghebbenden inroept." Hierbij zijn we aan het cardinale puntwaarvan de bestaande regeling onvol doende zou zijn. Doch als het waar is, en ik geef dit tot zekere hoogte toe dat de notarissen thans nietzooals dit zoude behooren genoeg voor een goede hypothekaire boekhouding behoeven te doen, dan is dit, meen ik, niet zoo zeei; een gevolg van de wet, als van hare toepassing. De schrijver gaat hierbij van een verkeerde praemisse uit. Thans zegt hij, kan den notaris slechts ƒ10,boete opgelegd wordenzonder dat hij tot het opmaken eener acte van rectificatie kan worden gedwongen. «Dit zal dan ook wel de hoofdoorzaak zijn van de verslapping van het toezicht op deze over tredingen". M. i. is die oorzaak elders te zoeken, en wel vooreerst in de resolutie van 6 Februari 1857 N°. 109. (P. W. 2843), volgens welke geen overtreding van art. 37 der notariswet kan worden geconstateerd op een tijdstip, waarop de verkeerde aanduiding reeds bij een nadere akte blijkt te zijn herstelden ten andere en vooral in het voorschrift van art. 96 van de instructie voor de ambtenaren van het kadaster (I. K.) aan den hypotheekbewaarderom den notaris uit te noodigen zoo een kadastrale aanduiding in een akte onjuist is een verbeterde akte te doen overschrijvenen om eerst

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 26