64 Brabant dd. 16 Januari 1705 komen de volgende be palingen voor: «Eene doorne hage gelijk den grond moet van andermans erven afstaan twee en een halven voet voor struikhout, dus de stokken niet hooger dan vier voetenen voor eene te scheren hage één en een halven voet des éaaar vier voet hoogteen eene haag op den graaf (wal) vier voeten" Neemt men nu in aanmerking, dat de afstanden voor het planten van heggen, in Limburg in gebruik, meestal overeenstemmen met die in bovengenoemd reglement voorgeschreven, dan kan men ze als een gevolg daar van beschouwen en m. i. levert dat reeds genoegzame stof voor het bewijs van zulk een bestaand gebruik. Daarenboven zou als bewijs kunnen strekken de afstand, die zich bevindt tusschen de vroeger geplaatste grens- steenen en oude heggen. Bovengemeld reglement gaf ook verschillende afstanden gqp voor het planten van niet gemeene boomen van d scheidsliniedoch hierin is van lieverlede verwarring ontstaan en het is nu onmogelijk geworden ten dezen opzichte een bewijs te leveren voor het bestaan van dusdanig gebruik in Limburg. Algemeen worden de boomen dan ook volgens de wet op een afstand van 2 meters van de scheidslinie geplant. Om nu de in meer gemeld reglement aangehaalde voetmaten te herleiden tot meters, moet men in aan merking nemen dat vóór de invoering der wetten van 21 Augustus en 28 September 1816 SfblNo. 34 en 50), bepalende het uitsluitend gebruik van het metrieke stelsel van maten en gewichten, de eenheid der lengte maat de roede of de voet was. Over het geheele Rijk

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 68