67 geacht worden te loopen door het midden der haag. Volgens mijn bescheiden oordeel is hierop niet genoeg gelet bij de primitieve opmetingen voor het kadaster. Op vele kadastrale kaarten van het zuidelijk deel van Limburg komen perceelen voor in nevensstaanden vorm, A B terwijl op het terrein die perceelen meestal vierhoekig zijn. De stippellijnen in deze figuur getrokken toonen aanwaar zich op het terrein heggen of wallen be vinden. De terweerszijden van de stippellijnen liggende vierhoekjes stellen dan de strookjes grond voor, waar van er twee bij den eigenaar van bet afgebeeld perceel en twee bij de aangrenzende eigenaren in bezit zijn. De breedte dezer strooken regelt zich naar de plaatse lijke gebruiken, d. w. z. zij zijn 17», 27» of 4 voeten breed, naar gelang de heggen gelijkvloers (geschoren of opgaand) of op een wal geplaatst zijnterwijl de lengte der vierhoekjes de halve lengte der heg voor stelt. Hoewel bij deze wijze van voorstellen geene fout is begaan in de grootte van het perceelis mijns inziensin verband met het bovenstaande omtrent bezit, deze voorstelling niet juist en kan bij verdeeling van het perceel in twee gelijke deelen zoodanig dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1885 | | pagina 71