Art. 37 alinea 2 der Wet op het Notarisambt. Een napraatje. Amice Redacteur, De onlangs verschenen le aflevering van den tweeden jaargang van dit tijdschrift brengt me het antwoord, door u, in de algemeene vergadering der Vereeniging op 2 en 3 Nov. jl. gehouden, gegeven op mijne op merkingen over het aan het hoofd dezes vermelde wetsartikel in de le aflevering van den eersten jaargang, welk antwoord toen door u in een volgende aflevering werd beloofd. Had ik geweten, dat ge het thans in het openbaar in deze vergadering zoudt gegeven hebben, dan zou ik waarschijnlijk toch niet tegenwoordig zijn geweest. Gij, amice redacteur, weet even goed als ik, hoe kostbaar de tijd dikwerf is, en kunt begrijpen, dat men het bij wonen van vergaderingen tot de hoogst noodige beperkt. Ware ik evenwel tegenwoordig geweest, dan zou ik u het wederantwoord zeker niet zijn schuldig gebleven. Daarom vooral geloof ik, nu uwe meening in de ver gadering verder onbesproken bleef, maar uw voorstel op dat punt unaniem werd aangenomen, niet al te onbescheiden te zijn, niettegenstaande de gevallen be slissing, voor dat wederantwoord nog een klein plaatsje in uw tijdschrift te vragen. Uw lezers is hel misschien niet onverschillig nog te hooren, wat ik tegen u heb aan te voeren, en van u weet ik, dat ge meer naar

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1886 | | pagina 118