138 Is een punt vastgelegd door een aantal buiten- of binnenrichtingen uit of op gegeven punten, of wel door beide gecombineerd, dan is de waarschijnlijkste plaats bepaald door de fundamenteele voorwaarde: de som der quadraten van de correctiën in de richtingen moet een minimum zijn. De waarschijnlijkste ligging van het punt wordt weder uitgedrukt in coördinaten. Allereerst moet dus het verband opgespoord worden tusschen de gemeten rich tingen en die coördinaten. Ten einde dat verband te kunnen uitdrukken in eenvoudige formules en tevens met kleine getallen te cijferen, worden eerst uit eene gunstige snijding van twee der buitenrichtingen (of drie binnenrichtingen) voorloopige coördinaten, en uit deze en de coördinaten der gegeven punten de voorloopige azimuths n in het te bepalen punt afgeleid, zoodat daarna nog slechts de kleine correctiën §y, <5x en dn in de voorloopige coördinaten en azimuths behoeven berekend te worden. Beschouwen wij vooreerst uitsluitend de (georiënteerde) buitenrichtingen, dan kunnen we ons uit ieder gegeven punt drieërlei stralen op het vast te leggen punt denken, nl. de gemeten richting 'P en het voorloopig azimuth n n) als bekenden en de vereffende richting ol het definitief azimuth v n) als onbekende, tusschen welke ook drieërlei verschillen bestaan nl. f, dn en u of v (zie de figuur), van welke f bekend, en u de gevraagde correctie is.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1886 | | pagina 146