Als vaste regel voor de bepaling der teekens dezer
verschillen stellen we:
<ïn v n (1)
f n (<I> n) (2)
en (vergelijk formulier 5 kol. 9 blz. 188, Jaarg. I
v=ru c (<?±7r) (3)
Substit. v en 9 uit 1 en 2 in 3
u f <Jn (4)
wat ook onmiddellijk uit de figuur blijkt waarin p het
voorloopige, P het definitieve punt en P, een der gegeven
punten voorstelt, en waarin f, u en <5y negatief zijn.
De onbekende <5n kan uitgedrukt worden in de bekenden
n en s (s p P, of bij benadering P P,) en in
onbekenden <Sx en dy. Noemt men daartoe <5n, de
139
SyH