146 zouden zelfs gelijk zijn voor gelijknamige binnen- en bui tenrichtingen. Doch deze zijn eerst na de vereffening be kend. Men kan echter uit een der voorloopige azimuths en de gemeten richting op hetzelfde punt bij benadering een oriënteeringshoek Oo afleiden (zie jaarg. I blz. 200) bijv. Oo n, a, en noemt men het verschil tusschen dezen benaderden en den definitieven oriënteeringshoek z, nl: o o0 z dan is (jaarg. I, blz. 188 en 199): IP zzz a -f- Oo p z en f n <P n o0 a z Stelt men hierin n2 o0 w2 (121 enz. f2 F2 - z (13) f3 Fs z enz. dan wordt: wt «i Fj w2 «2 (14) F3 w3 as enz. De gemeten richtingen a worden uit formulier 2 of 4 in kol. 5 van afd. III overgebracht, daarna de waar den w (form 12) afgeleid1) en in kol. 6 vermeld. De F (form 14) zijn vervat in de linkscbe rij van kol 7. De herleiding der n tot w is het omgekeerde van de herleiding der a tot <P (formulier 5). In ons voorbeeld is voor o0 gekozen het verschil tusschen n en a. op Enlo„ z= 343" 39' 8" 10". n, - o0 Wj n3 °0 W3 en fi Fj z

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1886 | | pagina 154