EEN VOORBEELD VAN CONSTANTE FOUTEN? De heer C. J. C o 1 p a vraagt aan het slot van zijn opstel in de 2e aflevering van dezen jaargang opheldering om trent den aard der niet-toevallige fout, waarmede hij vermoedt, dat de uitkomsten der meting, op bladz. 91 afge drukt, aangedaan zijn. Uit de gegevens die in dat opstel ter beschikking van de lezers gesteld worden, is het m. i. niet mogelijk, om aan het verlangen van den schrijver te voldoen. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat het punt P, alwaar geene metingen zijn verricht, een toren of ander verheven punt aanduidt, in welk geval een fout in den stand der 2de as van den theodoliet ten opzichte van de eerste, (omdat slechts van links naar rechts gemeten is) eene regel matige fout in de richtingen op P zoude ten gevolge hebben. Zulk eene fout mag echter niet onder de constante gerangschikt worden. In de landmeetkunde toch verstaat men onder constante fouten die, welke zich altijd op gelijke wijze, met gelijke grootte en in denzelfden zin voordoen, terwijl regelmatige fouten op regelmatige wijze van bekende oorzaken afhangen. Bij de bovenstaande onderstelling springt het verschil tusschen beide soorten duidelijk in het oog, omdat door de verschillende afstanden der standplaatsen van den theodo liet tot het punt P de invloed der veronderstelde regelings- fout bij de verschillende punten niet even groot is. Zooals de schrijver op bladz. 94 opmerkt, had zulk eene fout geëlimineerd kunnen worden. De uitkomsten der meting zijn dus onvolledig en komen daardoor niet in aanmerking voor eene vereffening volgens de methode der kleinste vierkanten, die slechts goede metingen zooveel mogelijk tot hun recht kan brengen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1886 | | pagina 189