190
schrijver het specialiteitsbeginsel defmiëert als de open
baarheid dier rechten ten aanzien der grondstukken waar
over ze zich uitstrekken (voornamelijk aangaande de
juiste ligging, grootte en aard).
Dit laatste onderwerp is tot nu toe stiefmoederlijk
bedeeld. «Menig rechtsgeleerde heeft de beteekenis van
het publiciteits-principe nagevorscht tot in de oudste
bronnen; de wetgever laat zich bij het voorschrijven
van vormen voor de verkrijging van onroerende goe
deren door de beginselen der publiciteit beheerschen,
doch aan de verwezenlijking van die der specialiteit
wijdt hij nauwelijks eenige algemeene bewoordingen, ter
wijl de schrijvers er weinig meer van vermelden, dan
dat hare toepassing tot nog toe gebrekkig is. Zelfs
geven zij er geen duidelijke definitie van." De oorzaak
daarvan acht schrijver hierin gelegen dat de toepassing
er van uitsluitend in de techniek zetelt. Wel wordtin
alle landen waar het beginsel van openbaarheid, in
welken vorm dan ook, is aangenomen voor de akten
houdende overgang, vestiging of vernietiging van zakelijke
rechten, de speciale aanduiding der onroerende goede
ren vereischt. Maar hoe zal deze aanduiding geschieden
„Door de omschrijving van de gemeentede buurt of
den polder geeft men een zekeren kring aanwaarin
een perceel met vele anderen gelegen is; hiernaast moeten
dus kenteekenen opgegeven worden die het van de
andere onderscheiden. Huizen, heuvels, bosschen, wegen
enz. kunnen daartoe dienen. Dergelijke aanwijzingen
hebben echter slechts waarde zoolang deze voorwerpen
onveranderd blijven bestaan of hunne vroegere plaats kan
worden aangewezen. Bovendien zijn deze kenteekenen in