191
't algemeen zeer vaag en beslissen niets omtrent de uitge
strektheid van den eigendomdie alleen door de grenzen
bepaald wordt".
Het komt dus voor een goed deel aan op de bepaling
der grenzen en hangt de plaats dier grenzen zooals
meestentijds het geval is van de willekeur der tijde
lijke eigenaars af, «dan berust de eigendom feitelijk alleen
op bezit."
De schrijver acht zich daarom gerechtigd tot de uitspraak:
«De volledigste openbaarheid bestaat slechts in naam,
indien door eenvoudige grenswijzigingen de traditie als
geheime eigendomsverkrijging mogelijk blijft. Als geheime
overgangen alle zekerheid omtrent de rechten op gedeel
ten van eigendommen wegnemen, vervalt ze ook voor
het geheel. Want wat is de zekerheid van het recht
op het geheel, anders dan de som van de zekerheid der
rechten op de deelen? Wil men dus volledige open
baarheid, dan moet die ook bestaan omtrent de juiste
ligging der grondstukken d. i. omtrent de plaats hunner
grenzen. Het beginsel van specialiteit is daarom onaf
scheidelijk aan de grenskwestie verbonden." En daaruit
volgt de conclusie, in deze stelling aan het slot der
verhandeling neergeschreven: „Ieder stelsel van wet
geving, dat volkomen zekerheid van den eigendom
op onroerende goederen beoogtmoet rusten op de
positieve specialiteit." Want: «De specialiteit zou men
het fondament van het gebouw der rechtszekerheid van
den eigendom kunnen noemenwie het fondament weg
laat en die zekerheid alleen in de doorvoering van het
publiciteits-principe zoekt, bouwt een luchtkasteel
Men zal uit dit overzicht begrijpen dat de schrijver