246
het terrein verzekerd door twee, drie of meer molen-
steenen, naar gelang noodig schijnt te zijn geweest.
De hoekpunten van den veelhoek zijn door loodlijnen ten
opzichte van deze lijn bepaald, terwijl de afstanden van de
voetpunten der loodlijnen tot de molensteenen zijn gegeven.
Waar ik vroeger sprak van opneming van alle eigen-
domsgrenzen aan het driehoeksnet van den waterstaat,
moet daaronder dus worden verstaan het bepalen van de
ligging der voor de delimitatie gebruikte molensteenen,
ten opzichte van dit driehoeksnet.
Nagenoeg zonder uitzondering vond dit voor iederen mo
lensteen, die gevonden kon worden, door hoekmeting plaats.
Deze metingen gaven later eene gewenschte controle
op de delimitaties.
De delimitaties wezen aan, dat bij iederen molensteen
ter verzekering zijner ligging, de hoeken gemeten waren
tusschen de richtingen van den molensteen op de om
liggende torens en de lijn waar de molensteen in
gelegen was.
Na de inmeting der steenen in het waterstaats- drie-
hoekennet, kon men het azimuth der lijn over de molenstee
nen, tot eene delimitatie behoorende, berekenen en
daardoor geregeld den hoek, gemeten op den toren van
Drimmelen, controleeren.
Over het algemeen gaf dit een vrij goed resultaat.
De delimitatiegrenzen, zijden der onregelmatige veel
hoeken, waren voor sectiegrenzen en bladscheidingen de
aangewezen lijnen.
Alvorens de waterstaatsmeetlijnen op de minuutbladen
te brengen, werden de eigendomsgrenzen gekaarteerd.
Op de veldwerkbladen werden zij overgenomen, met