260
zijn in de aangehaalde artikelen der wet op de grondbe
lasting bestaan er niet, die aan den Minister, als hoofd van
den kadastralen dienst, de bevoegdheid zouden kunnen geven
om tenaamstellingen in de kadastrale liggers te veranderen.
Wat zeggen nu die wettelijke bepalingen
Artt. 46 en 47 der wet op de grondbelasting zeggen ter
zake eenvoudig ditArt. 46 //De kadastrale legger behelst
de namen van hemdiekrachtens het volgend artikel
wegens de gebouwde en ongebouwde eigendommen belasting
plichtig is"; en
Art 47//Belastingplichtig is hijdie het genot heeft
van de gebouwde of ongebouwde eigendommenkrachtens
recht van bezit of een ander zakelijk recht".
Deze wetsbepalingen huldigen dus eene leerdie reeds
bestond vóór de invoering der wet van 1870 op de grond
belasting, krachtens de wet van 3 Primaire, an YIIdat
nl. het kadaster aanwijst hem, door wien de belasting ver
schuldigd is; en deze leer is volkomen juist, als men het
doel slechts niet miskentdat bij de invoering van het
kadaster beoogd werddat de ligger in de eerste plaats
strekt ter aanwijzing der namen van de belastingplichtigen.
Daarom worden de liggers dan ook dagelijks bijgewerkt uit
de registers van overschrijving, bedoeld bij art. 671 van het
Burgerlijk Wetboek en uit de memoriën van aangifte voor
het recht van successie. Indien nu de invordering der be
lasting onmogelijk blijkt, bijv. door het geval van onbekend
heid met de erven der eigenaars, die bij de invoering van
het kadaster in de liggers waren gebrachtdan moet de
overboeking natuurlijk geschieden ten name van den be
zitter. Dat strookt volkomen met het oorspronkelijk karakter
van ons kadasterdat als belastingkadaster allereerst
bestemd was om de regelmatige heffing der grondbelasting
te verzekeren. Dit een en ander is ongetwijfeld volkomen
juistdaarover zal tusschen den heer Minister en mij zeker
volkomen eenstemmigheid bestaan. Maar er is iets anders.