270
trekken als zoodanig zal beschouwen, dat wij hierdoor geens
zins verklaren ingenomen te zijn met 's Ministers besluit
van 15 November 1886, n°. 51. en in het bijzonder met den
geest van art. 219.
Met onze houding van heden tegenover ons eigen amen
dement beschouwen wij de zaak volstrekt niet afge
daan. Nu de Minister openlijk sympathie voor de bedoeling
der voorstellers betoonde en ons doel toejuichte, dringen
wij er op aan dat van beide zijden het status quo blijve ge
handhaafd en de heer Minister geenerlei stappen doe, waar
door wij in onze pogingen later belemmerd zouden kunnen
worden om de quaestie van de organisatie van het kadaster
weder in de Kamer met goed succes ter tafel te brengen.
De Voorzitter: Aangezien het amendement door de voor
stellers is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van be
raadslaging meer uit.
De heer van Baar Mijnheer de Voorzitter! Aangezien
door de intrekking van de amendementen Schimmelpen-
ninck c. s., waarmede ik mij althans vooralsnog be
zwaarlijk kon vereenigen, mijn doel bereikt en mijn wensch
vervuld isis het mij recht aangenaam van het woord vorder
te kunnen afzien. Alleen wensch ik den heer Minister
het vraagstukof er al of niet bewijskracht aan het
kadaster moet worden toegekend, bij eventueele voorberei
dende werkzaamheden voor eene nieuwe regeling in ernstige
overweging te geven.
De heer Lieftinck Mijnheer de Voorzitter! Ik kan
niet anders dan mijn leedwezen uitdrukken over de noodza
kelijkheid waarin wij voorstellers van de amendementen zijn
gebracht omwegens gebrek aan tijd voor eene grondige
bespreking dezer zoo belangrijke zaak, ze in te trekken. Wij
deden ditik stel er prijs op het te verklaren, niet dan