56 het door de Regeering bedoelde voordeel aan partijen te verzekeren, zou in de eerste plaats de wet uitdrukkelijk dienen te bepalen (wat echter 't ontwerp niet deed) niet alleen dat de paraaph van den ontvanger 't bewijs zou opleveren van den toestand der akte tijdens de registratie, maar ook dat het ontbreken van die paraaph als het bewijs zou gelden dat de niet geparapheerde bladzijde of de niet gewaarmerkte bijvoeging of verandering het gevolg ware van latere alteratiën of bijvoegingen. Een zoodanig gevolg ten aanzien der bewijskracht eener akte toe te kennen aan hetgeen mogelijk niets is dan een eenvoudig verzuim van een Rijksbelastingambtenaar zal, dunkt mij, nimmer de goedkeuring verwerven van iemand, die prijs stelt op eene deugdelijke regeling van het onderwerp van burgerlijk rechthet bewijs en de bewijsmiddelen, te minder als men in het oog houdt dat de Regeering, die met het voorschrift omtrent de waarmer king van bladen en renvooien en de vermelding van derzelver aantal in het bewijs van registratie, een dam meende op te werpen tegen latere alteratiën of bijvoe gingen, hiermede, blijkens de verwijziging naar't te voren door haar aangehaalde edict van 1581, het oog had op valschheden en wel op materiëele valschheden. Ik voeg daarbij, dat tegen werkelijke materiëele valschheden het voorschrift niet kan vrijwarende falsaris die een handtee- kening of paraaph van een der partijen durft namaken vóór de registratie, zal tegen een valschen paraaph van den ontvanger niet opzien. Mocht nu ook al de valschheid van den paraaph bewezen zijn, dan zal daaruit nog niet mogen volgen de valschheid der paraphen van partijen, en dus der bijvoeging, die, zoo zij echt en werkelijk door partijen gemaakt is, hare verbindende kracht, noch hare burgerrechtelijke bewijskracht missen kan omdat ze is

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1886 | | pagina 64