105 de stift [langs don cirkelboog g 1 bewogen tot in 1, dan zal het meetrolletje zich glijdend verplaatsen van i naar h. Doorloopt de stift den boog 1 m, dan zal het rolletje M niet glijden, maar rollen. Ten einde de grootte van de afwikkeling der meetrol te bepa len, stellen wij a 1 r, hoek 1 a m <p, de poolarm a b P, de afstand van de as D tot de projectie van het aanrakingspunt der looprol L (Tig. 1) niet het papier op den poolarm b c H, de voerarm b g b 1 F, de rechthoekig op den voerarm aangebrachte arm b d N, de straal der looprol k f R. en hoek e b d a. Wanneer de stift zich verplaatst van 1 naar m, dus een boog <p doorloopt, dan doorloopt een punt der looprol den boog c t of m. a. w. de lengte van den boog door een punt der looprol doorloopen, is gelijk aan <Z!j «P H) De meetrol bevindt zich dan van het middelpunt der schijf S op een afstand i h e d N sin En daar de lengte van den boog, door de meetrol doorloopen gelijk is aan die door het punt h der schijf doorloopen, zoo vinden wij voor de lengte van den cirkelboog, beschreven door een punt der meetrol N. sin a (P H) f (1) De factor sin a kunnen wij uitdrukken in P, F en r. In A a b 1 is hoek a b 1 90° - a en bijgevolg is r P2 -+• F2 2 P F sin a. P2 F2 r2 of sin a j p p w) In de volgende formules beteekent f de booglengte bij de lengte eenheid als straal. PlED.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1887 | | pagina 109