116
Indien F F, F2 F3 een dezer figuurtjes is (zie figuur 5) en de
Fig. 5. voerstift staat
in liet punt F,
dan zullen wij
f de afwikkeling
I i \E-i i N d der raeetrol be-
I Cnl l
1 ykJf f V palen, indien de
\v>?l£/? y/\ voerstift den
V omtrek der fi-
-f-guur doorloopt.
NX''' ff» V-..A Nemen wij
v v i (r J
7---\-X.' ""-f' aan dat bij de-
1 s J -
I "x zen stand van
V~Ar, het instrument
Ni-7/
ten opzichte der
I figuur voer- en
I poolarm recht-
hoekig op elkaar
staan, dan bevindt zich het aanrakingspunt der meetrol met de
schijf in de lijp B G.
De cirkel beschreven met G F3 CF2 r' als straal, noemt
men grond- of ordinatencirlcel. De straal r' van dezen cirkel is
de hypothenusa van den rechthoekigen driehoek, in welken de
voer- en poolarm de rechthoekszijden vormen. Voert men nu
de stift langs den hoog F3 F dan verplaatst zich de meetrol glij
dend van E. naar R. Doorloopt de voerstift den boog F F, dan
zal de meetrol rollen zonder glijdende beweging. De meetrol
verplaatst zich dan van R naar R„ de looprol van E naar Et eil
de as B naar B^
Stellen wij den hoek BCB! door den poolarm B G doorloopen,
gedurende de beweging van de stift langs de boog F Ft <p, dan
is ook hoek F C Fi
Stellen wij verder
de straal der poolschijf 1.
r'\ \r I 1