141
grief betreft, de eischer behoeft niet te dulden, dat op zijn eigen
dom werken worden aangelegd door een ander.
Mr. M. I. van O trad voor den gedaagde op, meer om acte de
presence te geven, dan tot het houden van een breed juridisch betoog.
De beide partijen in dit geding waren vroeger vrienden, maar
hunne vriendschap is, helaas! in haat verkeerd. Daaruit is eene
zeer onaangename verhouding tusschen hen ontstaan, waaraan
ook deze procedure is te danken.
Gedaagde meent echter niets onrechtmatigs tegenover den eischer
te hebben gepleegd. Dat hij daar eene sloot heeft gegraven is
een gevolg van den localen toestand en van wettelijke voorschriften,
die eene andere wijze van afscheiding onmogelijk makenbij 't
graven van die sloot is alle moeite gedaan om aan het eigendom
van den anderen niet te raken en pogingen, om aan de sloot als
nog een talud aantebrengen, zijn afgestuit op den onwil van den
buurman. Wat het andere feit betreft, dat is juist, maar inder
tijd, toen de verhouding nog vriendschappelijk was, heeft de
eischer zelf toestemming gegeven tot het vooruitbrengen van den
muur in zijn grond.
Op grond van deze mededeelingen concludeerde Mr. van O...,
dat hier geen plaats was voor een eisch tot schadevergoeding.
Mr. V..., betwistte echter de juistheid van die mededeelingen en
hield zijne vordering vol.
In deze zaak, heeft de Rechtbank d. d. 8 Juni het volgende
vonnis gewezen
De Arrondissements Rechtbank te Utrecht (Civiele kamer),
Overwegende, dat tusschen partijen vaststaat:
1° dat de Gedaagde zijn perceel daar waar het grenst aan
Eischers perceel heeft weggegraven en tot sloot ingericht, zonder
aan den kant van eischers perceel een behoorlijk talud te laten
en dat dien tengevolge een gedeelte van Eischers grond is afge
brokkeld en in de sloot gevallen
2° dat Gedaagde bij den bouw van zijn huis de versnijding
der fundeering heeft gelegd in Eischers grond;