142 Overwegende, dat de Gedaagde zeer zeker het recht had om op zijn terrein eene sloot te graven en een huis te bouwen, mits hij door een en ander geen hinder toebracht aan de rechten van anderen, in casu zijn' buurman den Eiseher. O..., dat nu hij blijkt gehandeld te hebben in strijd met zijne uit de wet ontstaande en op de wet gegronde verbintenis, om aan de rechten van anderen geen hinder toetebrengen, de vorde ring van den Eiseher in de wet is gegrond en moet worden toegewezen. Gezien de artikelen 625, 1275 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rechtdoende: Veroordeelt Gedaagde, binnen twee dagen na de beteekening van het vonnis: 1" den van des Eischers perceel in de sloot gevallen grond weder terug te brengen op het perceel des Eischers waar die is afgevallen en in die sloot aantebrengen een behoorlijk talud aan de zijde van Eischers perceel, zoodat dit laatste niet meer in de sloot kan afkalven of afbrokkelen; 2°. weg te nemen de versnijding van zijnen fundeeringsmuur voor zoover die zich op des Eischers grond bevindt en de daar door ingenomen ruimte behoorlijk weder dicht te maken en in den vorigen staat te brengen; 3° den Eiseher te machtigen om bijaldien Gedaagde niet binnen den gestelden termijn voormelde werken aanvangt en geregeld naar behooren voortzet zulks zelf te doen verrichten op kosten des Gedaagden; die gehouden zal zijn tot betaling daarvan, enkel op vertoon der quitantiën van de gebezigde arbeiders; 4° aan den Eiseher te vergoeden alle kosten, schade en inte ressen door deze reeds geleden of nog te lijden, door en ten gevolge van gezegde inbreuk op zijn eigendom, te vereffenen bij staat, alles met veroordeeling van Gedaagde in de Proceskosten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1887 | | pagina 146