152
Vergadering de wenschelijkheid te doen uitspreken van de opheffing
der 4de klasse van landmeters van het Kadaster. Vooraf brengt
de Voorzitter in herinnering, dat op de vorige vergadering een be
stuursvoorstel ter behandeling gesteld was, niet deze zaak in ver
band staande. Hoewel dat voorstel toen niet besproken is, meent
hij, dat daaruit het standpunt van het bestuur wel algemeen be
kend zal zijn. De zaak is echter gaat hij voort van aard
veranderd, omdat thans uitgevoerd is, wat toen nog een voornemen
was. Toch heeft het bestuur geen bezwaar gemaakt om het in
gediende voorstel ter tafel te brengen.
De Heer Guilliams leidt de bespreking in. Hij zegt, dat niet
louter persoonlijke belangen hem tot het indienen van zijn voor
stel genoopt hebben. Naar zijne meening is in de instelling van
de 4de klasse een gevaar gelegen voor het Kadaster zelf.
Bestond er vroeger aldus gaat hij ongeveer voort reden ge
noeg, om met lust te werken, thans is langzamerhand een ge
heel andere toestand ontstaan. Thans doet ieder jong ambtenaar
zijn plicht, omdat het moet, zonder zich echter het belang der
zaak verder aan te trekken. Thans gaan de belangrijke vraag
stukken van het Kadaster de ooren der jongelieden voorbij, zonder
hunne belangstelling op te wekken, en hebben zij geen lust, om
door voortzetting van hunne studie zich wetenschappelijk te blijven
vormen wat voor goede ambtenaren zoo wenschelijk is.
Een groot bezwaar acht hij ook daarin gelegen, dat velen, die niet
slagen bij andere dienstvakken, ten slotte hun geluk zullen be
proeven bij het Kadaster, en dat daarvan eene vermindering van
het wetenschappelijk peil der ambtenaren het onvermijdelijk gevolg
zal zijn.
Hij uit de hoop, dat de Vergadering haar adhaesie aan zijn
voorstel zal hechten.
Werkelijk blijkt, dat bijna allen zich met de conclusie van het
voorstel kunnen vereenigen.
De heer Bonté verklaart wel te kunnen meegaan met het voor
stel, doch niet met de beweegredenen. Hij meent, dat het ge-