159
aangroeien. Zoo wordt bijv. de fout in de lengte-eenheid per
kilometer verduizendvoudigd. Waren de regelmatige fouten steeds
dezelfde, het euvel zou niet zoo groot zijn, men kon den invloed
er van bepalen en in rekening brengen. Doch zij verschillen, als
verschillende helpers worden gebezigd, zij verschillen naarmate
van den aard van het terrein de uitkomsten der meting over
bouwland zijn bijv. niet dezelfde als die over weiland of harde
wegen, om van allerlei hindernissen, zooals muren schuttingen enz.
of over oneffene of golvende terreinen niet eens te spreken
ja, zij verschillen zelfs onder gelijke omstandigheden den eenen
dag bij den anderen. Al deze invloeden werken nu eens in den
zelfden zin samen en heffen elkander dan weder op, zoodat door
lengtemeting met de gewone hulpmiddelen (kettingen, meetveeren
enz.) slechts een geringe graad van nauwkeurigheid kan worden
bereikt. Het is daarom noodzakelijk, de lengtemeting in omvang
te beperken en middelen aan te wenden, om den invloed der ge
noemde fonten tot een minimum terug te brengen.
Hiertoe dient de driehoeksmeting.
Dat de driehoeksmeting zich uitstekend leent voor de toepassing
van den algemeenen regel, is sinds lang bekend. Doch niet altijd
werd zij goed aangewend ten gevolge van onvoldoende kennis van
den aard en de voortplanting der onvermijdelijke fouten. Zoo
was het bijv. eene verkeerde toepassing, toen men bij de eerste
kadastrale hermetingen een overmatig groot aantal driehoeken
(soms meer dan 100) tegen elkander voegde, om eene gemeente
met een driehoeksnet te overdekken en bij de vereffening van
het kleine in het groote werkende den driehoek of de om een
punt gelegen driehoeken als eenheid bij de vereffening zelfstandig
behandelde.
De gevolgen bleven niet uit. Hoe verder men zich bij het
zoogenaamd «sluitend maken van het net" verwijderde van de
driehoeken, met welke de vereffening begon, des te grooter wer
den de verschillen. In den regel begon men in het midden van
het net en „werkte de fouten naar buiten", zooals men het uit-