173
berekening noodig, om te beslissen of eene gewenschte vizierlijn
wel mogelijk is. Daartoe moeten vertrouwbare opgaven van de
hoogten voorhanden zijn; verder is de kromming van het aard
oppervlak van overwegenden invloed, de breking van het licht in
de atmosfeer van ondergeschikte beteekenis.
1Bolvormigheid der aarde. Beteekent m eene hoogte in meters,
s een afstand in (geogr.) mijlen dan is bij benadering s 1ji Vin.
Van een vuurtoren ter hoogte van 25 meter kan men rond
2Va mijl (18 kilometer) over de oppervlakte der zee zien. Twee
vuurtorens van 36 en 64 meter hoog en op 7 mijlen (52 kilo
meter) afstand zouden nog juist van weerszijden over de opper
vlakte der zee zichtbaar zijn. Deze beschouwing kan men ook
aanwenden op vlak land met onbeteekenende verschillen in hoogte.
In bergachtig terrein zijn de voornaamste hoogten door vroegere
opgaven of eigene metingen bekend, en hierbij moet dikwijls
beslist worden of een tusschen twee punten gelegen hindernis de
directe verbinding dier punten al dan niet toelaat.
Indien boven een aardkromme
EE drie punten A B en C in
eene rechte lijn liggen op hoogten
lh hi en li in meters en de
horizontale afstanden bedragen
s2 A C en s2 B C in kilo
meters, dan is
s, -1- s2 hl 4 s, s2
s1 s2 51
Het was b. v. in 1881 de vraag of de verbinding der punten
Billstein en Moosberg van de Hannoversche ketting niet verhinderd
werd door den kam van het tusschenbeide gelegen Eggegebergte.
Met den barometer was gemeten hoogte Billstein 7j1 640 M.,
hoogte Moosberg volgens de kaart hi 515 M., verder was
- 30 en s2 45 KM.
Uit de berekening volgt li 484 M. Daar de kam van de
Fig. 3.