180
Fig. 8.
winddruk, doorbuigen en Fig. 7.
trekken worden versterkt.
Dit geschiedt 1° door ver
hing tusschen 2 naast elkan
der gelegen schoren (Fig. 7)
2° door verbindingen tus
schen pijler en schoren
(Fig. 8.)
Om den pijler wordt de
steiger voor de waarnemers
zoo opgericht, dat hij ner
gens met den pijler en zijne
verbindingstukken in aan
raking komt.
De steiger bestaat uit vier
staanders, die niet lood
recht opgesteld worden, maar
van boven onder eene helling
van 15: 1 naar het midden toeloopen. De onderlinge verbin
ding kan natuurlijk niet zoo regelmatig plaats hebben als bij
den pijler, daar beide geheel geïsoleerd moeten staan. Op hoogten
van 5 tot 8 meter worden vloeren gelegd, tot welke men langs
ladders opstijgt. De bovenste vloer vormt de ruimte voor de
waarnemingen in vierkanten vorm van 2,3 tot 2,5 meter zijde.
Twee meter boven dien vloer loopt om de 4 staanders een krans
van latten waaraan zeildoek kan worden bevestigd dat later bij
de metingen ter beschutting van het instrument tegen zon en
wind wordt uitgespannen. Bij het oprichten van den steiger
moet er op worden gelet, dat de staanders minstens 5 cM. ver
wijderd blijven van de te meten richtingen, uit het waarnemings-
punt gezien. Op de staanders wordt eene vierzijdige pyramide
geplaatst, welker spits, met planken bekleed en zwart geverfd,
zich meestal 4 a 5 meter boven de waarnemingstafel bevindt.
De tafel voor den heliotroop wordt gewoonlijk op de spits der