194
waaruit blijkt, dat de verponding tot op liet tijdstip der aangifte
behoorlijk is aangezuiverdterwijl art. 11 van de Verordening
op de Overschrijvingsbelasting in Staatsblad 1833 n° 27 bepaalt,
dat geene overschrijving mag plaats hebben zonder dat die belasting
is gekweten.
Gesteld nu een pand, bij de verponding geregistreerd n° 98,
terwijl hetzelfde goed bij het kadaster bekend is onder sectie A
n° 10, en als zoodanig wordt verkocht.
Hoe kan dan de landmeter nagaan, dat de quitantie van
betaalde verponding, welke de eigenaar vertoont en waarop een
eigendom als n<>. 98 is aangeduid, betrekking heeft op Sectie A
no 10?
Gescheiden als de administratiën zijn, staat bij den landmeter
niet aangeteekend, dat beide aanwijzingen hetzelfde pand op het
oog hebben.
En duidelijkheidshalve werd hier wel het eenvoudigste geval
genomen, gelijk slechts bij uitzondering voorkomt. Meestal toch
ziet men het gebeuren, dat het verpondingsnummer een gedeelte
van zeker kadastraal perceel uitmaakt, of dat eenige kadastrale
perceelen te zamen één verpondingsnummer vormen, waardoor de
zaak ingewikkelder wordt.
Wel is in art. 51 der Instructie voor de bewaarders van het
kadaster in Staatsblad 1880 n°. 148 voorgeschreven, dat de land-
meters-kennis, afgegeven bij den eersten overgang van eenig goed
na de inwerkingtreding van het zooeven genoemde Staatsblad
1880 n°. 147, moet bevatten het verpondingsnommer en kan men
dan ook later het verband voor de thans bestaande perceelen, zij
het langs een omweg, opsporen; doch, afgezien dit geene rationeele
admistratie is, geldt de bepaling niet voor de perceelen, die later
door splitsing, samentrekking, uitgifte en andere terreinsverande
ringen ontstaan. Ook zijn er op tal van plaatsen geene verpondings
nummers gegeven aan de perceelen beneden de f 400 waarde en
komen er geene verpondingsnummers in de gerechtelijke akten
voor van de perceelen, welke na de eerste heffing der verponding