middel dat somtijds de kwaalwelke men er mede wil genezen,
doet ontstaan. Neemt men de noodzakelijkheid weg geeft men
zekerheid aan den eigendom op eene wijze, die onafhankelijk is
van het natuurlijk bezit, bijv door volledige openbaarheid, zoodat
een iederdus ook de bezitter, kan geacht worden den waren
eigenaar te kennen dan behoeft de goede trouw niet meer veron
dersteld te worden en aan de verjaring ontzinkt elke redelijke grond.
Sprak ik tot nog toe over de aequisitieve verjaring in het al
gemeen, thans wensch ik de aandacht te vestigen op eene bijzon
dere soort, welke uitsluitend voorkomt langs de grenzen der
eigendommen, en die ik daarom de grensverjaring zal noemen.
Afgescheiden van de personen, eigenaars of houders van zake
lijke rechten, die de subjecten der burgerlijke rechtsbetrekkingen
worden genoemd kan men het onroerend g >ed als rechtsobject
dier betrekkingen beschouwen ten aanzien van ligging, aard, enz.
en van den omvang en de grenzen der daarop uitgeoefende rech
ten. Dit object kan zich uitbreiden, de eigenaar kan door grens-
verandering bezitter worden van een deel of zelfs van een geheel
aangrenzend rechtsobject, maar hij is het niet op grond van den
titel van het oorspronkelijk grondstuk voor zulk bezit ontbreekt
élke titel. Men zou zich de grensverjaring als eene verkrijging
door het rechtsobject zelf kunnen denken, waarbij natuurlijk wel
aan het toedoen en de bedoeling der tijdelijke houders van het
moederperceel moet gedacht worden, doch onafhankelijk van de
geldigheid van hunne titels van dat perceel.
Deze op grensbezit rustende verjaring moet ik voor mijn doel
streng van elke andere afscheiden. Eene verjaring na grenswij
ziging welke eenenzij het ook gebrekkigen of onvoldoenden
titel tot uitgangspunt heeft, zelfs elke verjaring met geen andere
rechtsoorzaak dan bezitneming van perceelsgedeelten welke geen
gevolg van nabuurschap issluit ik van de grensverjaring uit.
O pzoomer, B. W. verklaard III bl. 1.