78
De zeer geringe kracht, noodig voor de beweging der wagens,
moet bij voorkeur aangewend worden aan de zijden waar de raderen
R zich bevinden, terwijl gewaakt moet worden tegen schokken,
vooral aan het vrijloopend gedeelte der wagens, dus bij de rollen P.
flet aanvatten der wagens op andere plaatsen heeft echter geen nadee-
ligen invloed, wanneer slechts zorg gedragen wordt voor eene
gelijkmatige beweging.
Bij de opstelling van het instrument moet aan de volgende
eischen voldaan worden
1°. Moeten de linialen A, B en E horizontaal zijn;
2°. Moet het liniaal A onbewegelijk aan het tafelblad verbonden
zijn en
3°. Mag geen doorbuiging van het instrument plaats hebben.
De horizontaalstelling is noodig, om de uitzetting van punten
onafhankelijk te maken van kleine oneffenheden van het tafelblad,
en dient tevens, om verwringing der assen van de loopraderen te
voorkomen. Ook het voldoen aan den 3den eisch heeft het voorkomen
van wringing ten doel. De horizontaalstelling geschiedt met een
verplaatsbaar buis-niveau, en wel
wat liniaal A betreft door gebruik te maken van de schroef G,
daar het aan de andere zijde draait om de lijn, gaande door de
schroeven d,d, waarmede het in den beugel F bevestigd is;
voor het bovenvlak van het liniaal B, door middel van de schroeven
m, n, o, en
wat het liniaal E betreft, door verplaatsing van liniaal B in ver
ticale richting, evenwijdig aan zich zelf, dus eveneens door de
schroeven m, n, o.
Het voldoen aan den 2den eisch geschiedt door stevige aandraaiing
der schroeven d, d, en van de moerschroef N, terwijl doorbuiging
wordt voorkomen door de veer, die midden onder het liniaal A
is aangebracht. Deze veer kan sterker gespannen worden door
aandraaiing van de schroef, welks uiteinde zich bevindt in de
gleuf c. (zie fig. 3.)