97
maal met zorg worden gemeten; het aantal punten in eene ver
binding moet niet te groot zijn en zeer korte zoowel als zeer
lange zijden moeten vermeden worden. Vandaar het voorschrift
om punten, die sterk van de gestrekte richting afwijken en verder
bij voorkeur de punten in welke 3 of meer polygonen samen
komen (knooppunten) als trigonometrische hulppunten (Beipunkte)
vast te leggen en in het algemeen één trigonometrisch punt op
10 polygoonpunten te bepalen. Neemt men hierbij in aanmerking
dat in den regel ieder omvangrijk blok, d. i. elk afzonderlijk complex
van perceelen, door wegen, rivieren, vaarten enz. gevormd (Gewanne)
door polygoon zij den wordt ingesloten, dan kan men zich van het
aantal driehoeks- en veelhoekspunten alsmede van hun verband
onderling en met de lijnen voor de perceelmeting eene voor
stelling maken.
Men zie nader over dit onderwei'p alsmede over de vereffening
van een polygoonnet volgens de Pruisische voorschriften de ver
handeling van den heer Hoffmann, waarvan het eerste gedeelte
in deze aflevering verschijnt.
Alleen willen wij nog de aandacht vestigen op de ontwikkeling
in de laatste jaren van de hulpmiddelen om de nauwkeurigheid
der meting van polygoonhoeken te bevorderen. Het komt daarbij
hoofdzakelijk aan op juist centreeren, niet op vele repetities.
Staat bijv. de verticale as van den theodoliet op een centimeter
afstand van het hoekpunt en van de beide polygoonzijden, die
eene lengte hebben van bijv. 100 M. dan meet men een hoek,
die reeds 41" van den werkelijken afwijkt, welk verschil verdubbelt,
indien ook de assen der beide signalen, waarop gericht word,
één centimeter in ongunstigen zin van de polygoonpunten afwijken
Herhalen zich dergelijke invloeden in ieder hoekpunt, dan is
het duidelijk, dat door voortplanting dezer fouten vrij belangrijke
verschuivingen kunnen ontstaan vooral indien de afstanden veel
kleiner worden dan 100 M. wat in steden veelvuldig voorkomt.
Wij wijzen er tevens op, dat bij vervorming van een aaneengescha-
Tijdschrikt Kadaster 18S8 7