100 De volgende algemeene beschouwingen over polygoonmeling zijn ontleend aan de Pruisische Anvveisung IX, Abschnitt IV, 24—42. Door het aanbrengen van een polygoonnet vormt men een geleidelijken overgang van het trigonometrische net naar het net der voor de detailmeting te gebruiken meetlijnen. De polygoonpunten worden naar den aard hunner trigonome trische bepaling in drie soortenonderscheiden, nl. trigonometrische hulppunten, knooppunten en polygoonpunten. Als trigonometrische hulppunten kiest men bij voorkeur knoop punten van polygonen en punten welke belangrijk afwijken van de richting van den polygoontrek. Hunne trigonometrische bepaling geschiedt door voorwaarts insnijden met minstens drie buitenrichtingen, of door achter waarts insnijden met minstens vier binnenrichtingen. Het aantal polygoonpunten hangt in het algemeen af van den terreintoestand, van de gemiddelde grootte der optemeten perceelen en de mogelijk voorkomende bizondere eisehen, waaraan de bouw van het. net der meetlijnen behoort te voldoen. Voor het aantal geldt als voorschrift Wanneer de perceelen gemiddeld grooter zijn dan 50 aren en de kaarteering plaats vindt op de schaal 1 a 2000 I. in open, vlak, gemakkelijk te behandelen terrein, één poly- goonpunt op minstens 7,5 hectare; II. onder middelmatige verhoudingen, één polygoonpunt op minstens 5 hectaren; III. in zeer sterk geaccidenteerd, en ook overigens moeilijk terrein, één polygoonpunt op minstens 2,5 hectare. Ingeval de perceelen eene grootte hebben van 50 tot 5 aren en de kaarteering zal plaats vinden op de schaal 1 a 1000: in I, minstens één polygoonpunt op 3 hectaren; Zie Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde. Jaargang I. 1885: „De Pruisische driehoeksmeting van lapre orde", blz. 159 en volgende.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 106