101
in II, minstens één polygoonpunt op op 2 hectaren
en in III, minstens één polygoonpunt op 1 hectare.
Zijn de perceelen gemiddeld kleiner dan 5 aren, in steden en
in aaneengebouwde dorpen, kaarteert men dientengevolge op de
schaal 1 a 500
in het geval sub I, éen polygoonpunt op 1 hectare;
sub II, één polygoonpunt op 0,75 hectare;
sub III, één polygoonpunt op 0,5 hectare.
Voor uitgestrekte bosschen, heidevelden, moerassen enz., welke
bij uitzondering op de schaal 1 a 4-000 worden in kaart gebracht
neemt men in den regel
bij I, één polygoonpunt op 15 hectaren;
bij II, één polygoonpunt op 10 hectaren,
bij III, één polygoonpunt op 5 hectaren.
Een polygoonnet bestaat uit polygoontrekken, welke van trigo
nometrische punten, of van reeds bepaalde polygoonpunten uit
gaan, om weder op zulke punten aan te sluitenof wel op eenige
andere wijze aan het trigonometrische net verbonden zijn.
De polygoonpunten kiest men, indien eenigszins mogelijk zoo,
dat de trekken gestrekt van vorm worden, opdat de zijdelingsche
afwijking van de richting, gaande door begin en eindpunt van
den trek, tot een minimum terug worde gebracht.
Tegen de grenzen van het te hermeten terrein tracht men de
trekken zoo nabij te leggen, dat de perceelscheidingen, tevens
grenzen der hermeting, aan de polygoonlijnen onmiddelijk door
loodlijnen kunnen worden opgenomen; zijn hiertegen bezwaren,
dan brengt men de trekken buiten de grenzen der hermeting aan,
opdat de limiet opgemeten zou kunnen worden aan meetlijnen,
binnen den polygoon gelegen.
Binnen het te hermeten gebied bepaalt terreintoestand en
behoefte den loop der trekken.
Polygoontrekken, welke loopen langs trigonometrische punten
of reeds bepaalde polygoonpunten, behooren met deze in verband
te worden gebrachtmocht door rechtstreeksche lengtemeting