6
verzameling schreef over den aard van het grondgebied en over
grondverdeelingen. Siculus flaccus schreef over hetzelfde onderwerp.
Marcus Junius Nipsus leverde metingsmethoden, berekeningen
van inhouden der vlakke figuren en oppervlakte van lichamen.
De latere schrijvers, zooals de in de vierde eeuw optredende
Innocentius, waren meer technici dan schrijvers, hunne taal is niet
zoo gekuischt als die van hunne voorgangers.
De geleerde abt Gerbert, later Paus Silvester II, hield zich veel
met de handschriften der Rom. landmeters bezig en werd daar
door later, hoewel ten onrechte, als oorspronkelijk schrijver over
het vak aangemerkt.
Uit al deze werken leeren we, dat de Rom. landmeters bij hunne
metingen eenvoudige instrumenten gebruikten, voor het uitzetten
van rechte hoeken een meetkruis of dubbel vizierlineaal, groma
genaamd. Dit meetkruis rustte op een ijzeren drievoet en was
draaibaar. Voor het gebruik beproefde men het instrument door
viseeren en omwenden.
Voor de uitzetting der meridianen gebruikte men het zonnehorlogie
of gnomon. Hiermede werd ook (zoo noodig) het meetkruis in de
richting der hemelstreken geplaatst. Het meten geschiedde met
de roede of pertica. De roede was in 10 voet verdeeld, ze mat
twee schreden, iedere schrede 5 voet, de voet 4 palm, de palm
4 duim. -)
Bij de metingen volgde men de opname door coördinaten
driehoeksmeting of polygoneering kende men niet.
Bij metingen op glooiend terrein, maakte men gebruik van het
schietlood om de lengte stuksgewijze te projecteeren; bij hinder
nissen in eene lijn, mat men om deze heen, De breedte der
rivieren, bepaalde men door de uitzetting van gelijk en gelijk
vormige driehoeken. Deze methode was vroegtijdig bekend, reeds
Die Schriften der Rom. Feldmesser Blume II bl. 5.
2) Bruns, Fontes juris bl. 242, ook E. Stöber, Rom. Grundsteuer bl. 72.