129 lijk de lengte der horizontale projectie van de hellende raeetveer wordt afgelezen. Bij het gebruik van den horizontaalmeter wendt men een veer aan met ronde eindringen, sluitende om daarbij behoorende jalons, in plaats van de hier te lande gebruikelijke handvatsels ingericht voor pinnen. Moeten in den te meten hellenden afstand dikwijls aanteekeningen plaats hebben, dan voorziet de landmeter beide helpers van een duimstok en roept hen telkens het verschil in lengte tusschen de veer en de projectie toe, de voorste helper meet dit bij terwijl de achterste hem controleert. Het gébruik van den meetketting is verboden. Dit verbod steunt niet enkel op de veranderlijkheid in lengte van de meetkettingen doch ook op de grootere nauwkeurigheid der meting met latten of veeren. Uit herhaalde proefmetingen kwam men tot het resultaat, dat de regelmatige fout der lengtemeting bijv. door het uitbuigen uit de lijn zoowel in verticalen als horizontalen zin evenredig is aan de gemeten lengte, de toevallige fout evenredig aan den vierkants wortel uit die lengte. Prof. Jordan leidt uit een zeer groot aantal' dier proefnemingen de volgende middelbare fouten en procentsgewijze regelmatige fouten af1)- Gemeten lengte in meters. Middelbare (onregelmatige) fout (in meters) eener meting met Gemiddelde regelmatige fout 0,03% latten de veer den ketting, m 0,003. m 0,005. m 0,008. 10 50 100 200 300 400 500 1000 0,01 0,02 0,03 0,04 0,05 0,06 0,07 0,09 0,02 0,04- 0,05 0,07 0,09 0,10 0,11 0,16 0,03 0,06 0,08 0,11 0,14 0,16 0,18 0,25 0,00 0,02 0,03 0,06 0,09 0,12 0,15 0,30 Handbucli S. 156. Tijdschrift Kadaster 188S. 9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 135