138
papier, een meter lang en 0,66G M. breed. Als bladgrenzen
worden bij voorkeur doelmatig gelegen grenzen van groote blokken
gekozen onder vermijding van bochtige beekjes en dergelijke moeilijk
te kaarteeren grenzen.
De grootte der schaal op welke de kaarteering plaats heeft,
hangt samen met de grootte der perceelen, nl.
1 a 2000 bij eene gemiddelde grootte van 50 aren en meer,
1 a 1000 bij eene grootte tusschen 50 en 5 aren,
1 a 500 bij eene gemiddelde grootte van minder dan 5 aren,
voornamelijk in steden, vlekken, ineengebouvvde dorpen enz.
Bij uitzondering bezigt men de schaal van 1 a 4000 voor uit
gestrekte bezittingen, wouden, heidevelden, moerassen, meren, enz.
Zooals wij reeds opmerkten, vormt ieder blad voor de boekhouding
eene afzonderlijke eenheid. Indien men echter een gedeelte van
een blad wegens sterkere parcelleering op grootere schaal ont
wikkelt, dan wordt het ontwikkelingsblad als een deel van het
oorspronkelijk blad beschouwd en dus de nommering der per
ceelen daarop voortgezet.
Het verschil, bij de kaarteering gevonden tusschen de controle-
cijfers en de kaart, mag minstens 0,3 meter en overigens ander-
halfmaal grooter zijn dan de grenswaarden voor de verschillen
tusschen gemeten en berekende afstanden.
De quadraatlijnen op afstanden van één decimeter de
polygoonzijden en meetlijnen worden voorloopig in licht grijze
lijnen gezet. Later wordt alles, wat betrekking heeft op den
technischen grondslag de teekens der vaste punten met hunne
nummers, de tot op een centimeter afstand der vaste punten ge
stippelde meetlijnen, enz. in rooden inkt gezet, met uitzondering
van de punten der Landesaufnalime (in blauw).
Met zwarten inkt wordt de topographische indeeling aangeduid,
zooals de beschrijving (randschrift), de perceelnommers, de grenzen
met de teekens voor haren aard en wel gewone grenzen in volle
lijnen, zonder echter de brekingspunten te bedekken, de betwiste
grenzen in stippellijnen.
V