165 .(94) (95) v e z/p+ f z z/y, w e4 fz z/y, welke formules met (78) en (79) geplaatst zijn boven kol: 17 van trig. Form. 19. Hoe grooter de absolute waarde van en zal worden, des te kleiner zal e zijn, de formules (78) en (79) laten dit duidelijk zien. Men kan zich dit voordeel verzekeren door de neigingshoeken niet streng afwisselend in en 2e te laten overgaan, d.w.z. door z niet afwisselend gelijk te stellen aan 1 en 2, doch in plaats daarvan de verandering 2 aan te brengen op die zijden, welke overwegend kunnen medewerken aan de vergrooting van en onverschillig of dientengevolge de neigingshoeken van twee of meer op elkander volgende zijden evenveel, en dus de door deze zijden ingesloten brekingshoeken in het geheel niet veranderd worden. De veranderingen der neigingshoeken van twee op elkander volgende zijden mogen echter niet meer dan 1. e van elkander verschillen, de veranderingen der neigingshoeken van de eerste en de laatste zijde van den polygoontrek, mogen in geen geval 1. te hoven gaan, opdat nergens een wijziging der brekingshoeken, grooter dan 1e ontstaat. Alle middelen welke er toe leiden f en 3 zoo groot mogelijk te maken zijn geoorloofd, wijl zij ten doel hebben, waarop ten slotte alles neerkomt, de wijzigingen der zijden en brekingshoeken de kleinst mogelijke afmetingen te gevenhierbij gaat men immer uit van de onderstelling dat de brekingshoeken, en niet de nei gingshoeken gemeten zijn, de hoekmeting dus met den theodoliet en niet met de boussole plaats had. De verbeteringsmethoden hiervoor omschreven, worden gevonden in „F. G. Gauss. Die trigonometrischen und polygonometrischen Rechnungen in den Feldmesskunst" 88, respectievelijk genaamd R 2e en 3e wijze van foutenverdeelingonder deze benaming verwijst

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 171