191
geschiedkundige uitweiding der vorige bladzijden ten goede houden.
Voor het juist begrip van veel wat volgen zal achtte ik het
noodig de gebeurtenissen, die tot de blijvende vestiging van de
Compagnie op Java leidden, aan te geven. Voortaan zal de ge
schiedenis alleen dan ter hulp worden geroepen, wanneer dit ter
verklaring noodig blijkt van verschijnselen wier oorzaken zonder
haar in het duister zouden liggen.
De verovering van Jacatra maakte met een slag een einde aan
het verschil van meening over de keuze van eene plaats vooreen
«algemeen rendez-vous." Co en besloot het fort te Jacatra daar
voor in te richten en tevens een begin van uitvoering te geven
aan zijn lievelingsdenkbeeld om in Indië eene Nederlandsche
volkplanting te vestigen.
De elementen daarvoor waren reeds, zij het ook in geringe
getale, voorhanden.
Hoewel het monopolie-stelsel, waarvan de Compagnie alleen
heil verwachtte, met klem gehandhaafd werd en het varen naar
of handelen op Indië op «verbeurte van lijf, schepen en goed''
verboden bleef, was toch uit de dienaren der Compagnie die na
ommekomst van hun verband in Indië waren gebleven alsmede
uit de kolonisten door P. Both medegebracht een kleinen kring
van particulieren, «vrij-burgers" genaamd, ontstaan.
Met de vrijheid dier «vrijburgers" was het echter treurig gesteld.
De instructie voor den Gouverneur en Raden van Indië van 22
Augustus 1617 bepaalt omtrent hen het volgende: 1. De toe
stemming om in Indië te verblijven en den beperkten vrijen
handel te drijven, mocht alleen worden toegestaan aan hen die
hun tijd «wel en getrouwelijk" uitgediend hadden. 2. Zij mochten
zich alleen vestigen op de plaatsen hun door den Gouverneur en
de Raden van Indië aangewezen. 3. Zij werden voortdurend
beschouwd als onderdanen en dienaren der Compagnie. 4. Zij
noch hunne kinderen mochten met inlandsche vrouwen huwen,
zonder toestemming van den Gouv. Gen. en in geen geval dan