213
het negatief stelsel. Van daar, dat overeenkomstig het bekende arrest
van den H. R., nog onlangs bij een vonnis in den Haag gevolgd, niet
tegenstaande veler oppositie gerust kan worden aangenomen, dat de
doorhaling op zich zelf de hypotheek niet vernietigt. Intusschen is
juist omtrent dit punt de meening van zeer bevoegde deskundigen aan
het weifelen geraakt. Het ontwerp van 1860, ook de commissie van
1870, en het ontwerp van 1875 stelden alle drie voor: de doorhaling
vernietigt de inschrijving. Onze Tweede Kamer keerde gelukkig de
revolutie op dit gebied. Het ontwerp van 1875 werd ingetrokken, om
dat vrij algemeen de leden zich tegen deze wijziging verklaarden. En
zoo is het tot nu waar gebleven, dat de wet den vorm voorschrijft van
inschrijving en doorhaling; dat de Staat door een verantwoordelijk amb
tenaar de inschrijving en doorhaling laat doendat dus geen inschrijving
of doorhaling geschiedt dan in den vorm der wet, maar dat de materieele
beteekenis daarvan wordt overgelaten aan de beoordeeling van onze
mondige burgers en onze onafhankelijke rechters. Dit blijve zoo en
daarom kom ik met alle kracht op tegen het voorstel der Commissie.
In talrijke brochures is het voor en tegen van deze kwestie zoo uit
voerig in het licht gesteld, dat ik met het bovenstaande meen te kunnen
volstaan.1
Een tweede punt, waaromtrent ik het waagde, mij tegen de Commissie
te verklaren is punt 11. De burgerlijke wet behoort de organisatie niet
in bijzonderheden te regelen, Onnoodig is het in haar te bepalen, waar
de kantoren zullen gevestigd zijnonder wiens toezicht de bewaarder
zal staan; of er een beëedigd klerk zal zijn. Alles wat uitvoering is,
moet aan het uitvoerend gezag overgelaten blijven, want door haar
bepalingen teveel te belichamen, loopt de wet gevaar haar voorschriften
telkens te moeten wijzigen. Het eerste artikel kan dus grootendeels
uit het ontwerp wegvallen. Volgens de Commissie zou bovendien een
uittocht uit Financiën plaats hebben. Mogen wij eenmaal de vleesch-
potten van Egypte niet betreuren! De ontwerper heeft het verstooten
Financiën niet geheel kunnen missen. Art. 3 eischt voor de aanstelling
van den beëedigden klerk de goedkeuring van den Minister van Financiën.
Art. 5 draagt bij vacature de waarneming op aan een inspecteur der
registratie. Dit komt mij weinig consequent voor. Toch zou ik er niet
tegen zijn, zoo de wet de inrichting en het beheer der openbare registers
1) De meening der rechtsgeleerden dat de doorhaling a non domino eener inschrijving haar
niet krachteloos maakt, is nu al zeer eenstemmig. v<